201007847/1/R3.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Reutum, gemeente Tubbergen,
de raad van de gemeente Tubbergen,
verweerder.
Op 8 februari 2010 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een wijziging van de bestemming van zijn perceel van "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" naar "Bedrijfsdoeleinden" met de mogelijkheid van de bouw van een bedrijfswoning behandeld.
Bij besluit van 5 juli 2010, kenmerk 7B, heeft de raad het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 september 2010.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door P.P.A.J. de Wit, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij brief van 14 oktober 2009 heeft [appellant] bij de raad een aanvraag tot wijziging van het vigerende bestemmingsplan ingediend. Daarbij heeft hij verzocht om voor zijn perceel aan de [locatie] de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" te wijzigen in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en ter plaatse een bedrijfswoning mogelijk te maken.
2.1.1. Bij brief van 10 februari 2010 is het besluit van de raad van 8 februari 2010 bekendgemaakt. Hierin staat, voor zover hier van belang, het volgende:
"Aan het toekennen van een positieve bedrijfsbestemming kan dan ook medewerking worden verleend door deze zoals u zelf ook verzoekt mee te laten lopen in de herziening (veegplan) van het bestemmingsplan buitengebied. Het toestaan van een bedrijfswoning was geen onderdeel van de gemaakte afspraken in het verleden en actief door de provincie uit de bestemming gehaald. Het is daarom ook niet opportuun om deze bedrijfswoning nu alsnog toe te staan. De raad heeft daarop besloten de bestemmingsplanwijziging van agrarisch gebied naar bedrijfsbestemming conform reeds gemaakte afspraken toe te staan en de aanvraag om een bestemmingsplanwijziging voor het toestaan van een bedrijfswoning te weigeren."
2.1.2. Tegen dit besluit heeft [appellant] op 23 maart 2010 en derhalve tijdig bezwaar gemaakt, waarbij hij heeft verzocht om een termijn voor het aanvullen van de gronden van zijn bezwaarschrift.
2.1.3. De raad stelt zich in zijn besluit op bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 6 april 2010, op het standpunt dat het bezwaarschrift van [appellant] niet-ontvankelijk is, nu op 8 februari 2010 door de raad geen besluit is genomen, omdat de beslissing niet op rechtsgevolg was gericht. De raad heeft slechts het college toestemming gegeven een ontwerpplan in procedure te brengen en aangegeven op welke wijze de raad dit ontwerpplan vast wil stellen, namelijk met een bedrijfsbestemming, maar zonder bedrijfswoning, op het perceel van [appellant]. Eerst bij de vaststelling van dat plan zal sprake zijn van een appellabel besluit dat op rechtsgevolg is gericht, aldus de raad. [appellant] kan in de bestemmingsplanprocedure tegen het ontwerpplan zienswijzen indienen en na vaststelling van het plan beroep instellen.
2.1.4. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het derde lid wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep de schriftelijke weigering een besluit te nemen met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, van de Wro is artikel 3.8 niet van toepassing op de afwijzing van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen.
2.1.5. De Afdeling stelt vast dat de brief van [appellant] van 14 oktober 2009 een aanvraag is en dat de raad op deze aanvraag op 8 februari 2010 heeft besloten. Nu hetgeen [appellant] heeft aangevraagd, namelijk een bedrijfsbestemming met de mogelijkheid van een bedrijfswoning op zijn perceel, nadrukkelijk is afgewezen, is sprake van een besluit tot afwijzing van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen, als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, van de Wro, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
De omstandigheid dat de raad voornemens is in de volgende herziening van het bestemmingsplan een bedrijfsbestemming toe te kennen aan het perceel van [appellant] maakt niet dat zijn aanvraag niet is afgewezen, nu hij immers heeft gevraagd een plan vast te stellen waarin aan bedoeld perceel een bedrijfsbestemming met de mogelijkheid van de bouw van een bedrijfswoning wordt toegekend. Tegen het besluit van 8 februari 2010 kon, anders dan de raad betoogt, gelet op de 2.1.4 weergegeven artikelen wel door [appellant] bezwaar worden gemaakt en zijn bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
De Afdeling merkt op dat, nu is gebleken dat [appellant] voorafgaand aan het besluit op bezwaar in strijd met artikel 6:6 van de Awb niet in de gelegenheid is gesteld om de gronden van zijn bezwaar aan te vullen, de raad hiertoe alsnog de gelegenheid zal dienen te geven alvorens op het bezwaar te beslissen.
2.1.6. Het beroep van [appellant] is gegrond. Het besluit op bezwaar van 5 juli 2010 dient wegens strijd met artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, te worden vernietigd.
2.1.7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tubbergen van 5 juli 2010, kenmerk 7B;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Tubbergen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Tubbergen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011