ECLI:NL:RVS:2011:BS8825

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100272/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvergunning en last onder dwangsom voor erfafscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn ongegrond werd verklaard. Het college had op 14 juli 2009 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellante] om een deel van de erfafscheiding op haar perceel te verwijderen, omdat dit zonder bouwvergunning was gebouwd. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 15 december 2010, waarop [appellante] in hoger beroep ging.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 augustus 2011. Tijdens de zitting heeft [appellante] betoogd dat er geen overtreding meer plaatsvond, omdat het hekwerk dat onderwerp van geschil was, niet als een bouwwerk zou moeten worden aangemerkt. [appellante] stelde dat het hekwerk een verrijdbaar kunstobject op wielen was. De Raad van State oordeelde echter dat, gelet op eerdere uitspraken, voor het hekwerk een bouwvergunning vereist was. Het feit dat het hekwerk verrijdbaar was, maakte het niet minder een bouwwerk.

Daarnaast verwierp de Raad van State het beroep van [appellante] op het gelijkheidsbeginsel, omdat de door haar aangevoerde vergelijkingsgevallen niet als gelijkwaardig konden worden beschouwd. De Raad concludeerde dat het college terecht handhavend had opgetreden en dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht had bevestigd. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201100272/1/H1.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Drouwenerveen, gemeente Borger-Odoorn,
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 15 december 2010 in zaak nr. 10/245 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het college [appellante] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om dat deel van de erfafscheiding op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) dat zonder bouwvergunning is gebouwd, geheel te verwijderen.
Bij besluit van 22 februari 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2010, verzonden op 15 december 2010, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 januari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2011, waar [appellante], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door Y. Meijer en mr. J.K. de Vries, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 25 juli 2006 heeft het college aan [appellante] een lichte bouwvergunning verleend voor het oprichten van een erfafscheiding van betongaas met een hoogte van 1,85 meter vóór de voorgevelrooilijn op het perceel.
Bij besluit van 29 mei 2007 heeft het college deze bouwvergunning, naar aanleiding van een door een derde daartegen gemaakt bezwaar, alsnog geweigerd wegens strijd met redelijke eisen van welstand.
Het beroep van [appellante] tegen dit weigeringsbesluit is door de rechtbank Assen bij uitspraak van 26 mei 2008 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep van [appellante] tegen deze uitspraak is door de Afdeling bij uitspraak van 15 april 2009, in zaak nr.
200805230/1, ongegrond verklaard.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er thans geen overtreding meer plaatsvindt. Daartoe betoogt zij dat het hekwerk waar de last onder dwangsom betrekking op heeft niet is aan te merken als een bouwwerk, omdat het niet plaatsgebonden is. Volgens [appellante] betreft het hekwerk namelijk een verrijdbaar kunstobject op wielen.
2.2.1. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2009 staat vast dat voor het hekwerk op het perceel van [appellante] een bouwvergunning is vereist. Nu [appellante] het hekwerk heeft opgericht zonder de benodigde bouwvergunning heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen deze overtreding.
De omstandigheid dat [appellante] het hekwerk heeft voorzien van wielen, zodat het verrijdbaar is, leidt niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheid maakt niet dat het hekwerk niet meer is aan te merken als een bouwwerk, zodat er geen sprake zou zijn van een overtreding.
De beroepsgrond faalt.
2.3. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank haar beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte heeft verworpen, faalt. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellante] bedoelde gevallen niet vergelijkbaar zijn. Volgens het college zijn de erfafscheidingen op andere percelen in de buurt, waarvoor geen bouwvergunning is vereist dan wel waarvoor wel bouwvergunning is verleend, bijvoorbeeld niet uitgevoerd in staal, zijn deze geplaatst achter de voorgevelrooilijn, of is een ander bestemmingsplan van toepassing. Reeds hierom kan niet worden geoordeeld dat het gaat om gelijke gevallen.
2.4. [appellante] heeft eerst in hoger beroep betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat kunstobjecten in de openbare ruimte op grond van de gemeentelijke welstandsnota welstandsvrij zijn. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover bestreden, dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover bestreden.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
357-651.