ECLI:NL:RVS:2011:BS8820

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107735/1/H1 en 201107735/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.A.W. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder dwangsom voor verwijdering van stacaravans

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de Marne op 25 juni 2009 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant], waarbij deze werd gelast om binnen twee maanden twee stacaravans, een bouwunit en een overloop van het perceel in Pieterburen te verwijderen. De dwangsom bedroeg €5000,- per week, met een maximum van €50.000,-. Na het indienen van bezwaar door [appellant] heeft het college op 30 september 2009 het bezwaar ongegrond verklaard. Vervolgens heeft het college op 23 februari 2010 het eerdere besluit ingetrokken en op 13 april 2010 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Groningen heeft op 30 mei 2011 het beroep van [appellant] tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij tevens een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 25 augustus 2011 de zaak behandeld. In de overwegingen werd vastgesteld dat de opgelegde dwangsommen volledig zijn verbeurd en dat invordering niet meer mogelijk was. Hierdoor was er geen belang meer bij het inhoudelijk beoordelen van het hoger beroep. De voorzitter heeft het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 7 september 2011.

Uitspraak

201107735/1/H1 en 201107735/2/H1.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Pieterburen, gemeente De Marne,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 mei 2011 in zaak nr. 09/1103 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van de Marne.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft het college [appellant] onder oplegging van een last onder dwangsom van €5000,- per week tot een maximum van €50.000,- gelast om binnen twee maanden na verzending van dit besluit, twee stacaravans, een bouwunit en een overloop op het perceel [locatie] te Pieterburen te verwijderen.
Bij besluit van 30 september 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het college, voor zover thans van belang, dat besluit ingetrokken.
Bij besluit van 13 april 2010 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 25 juni 2009 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2011, verzonden op 31 mei 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 augustus 2011, waar [appellant B] is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Niet in geschil is dat de aan [appellant] bij besluit van 25 juni 2009 opgelegde dwangsommen volledig zijn verbeurd en dat invordering van de verbeurde dwangsommen niet meer mogelijk is, omdat het college daartoe op grond van artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, niet meer bevoegd is. Aangezien er geen uitvoering meer kan worden gegeven aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 25 juni 2009 en er van enig ander belang bij het hoger beroep niet is gebleken, heeft [appellant], onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2010 in zaak nr.
200907952/1/H1, geen belang bij het inhoudelijk beoordelen van zijn hoger beroep.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011
543.