ECLI:NL:RVS:2011:BS8809

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104755/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.A.W. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning en ontheffing voor waterschap De Dommel in het kader van het plan 'Dommel door Boxtel'

In deze zaak heeft de vereniging 'Vereniging voor natuurbehoud en milieubeheer in midden en noordoost Brabant 'het Groene Hart' hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep van de vereniging tegen de bouwvergunning en ontheffing voor waterschap De Dommel ongegrond had verklaard. De bouwvergunning betreft diverse werkzaamheden in het kader van het plan 'Dommel door Boxtel', waaronder de aanleg van een zandvang, kano-uitstapplaats, visplaats voor mindervaliden, voetgangersbrug en vlonderpad. De vereniging verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening was dat de verleende vergunningen in strijd zijn met het bestemmingsplan.

De voorzitter heeft het verzoek op 25 augustus 2011 ter zitting behandeld. De vereniging was vertegenwoordigd door A.A. van Abeelen en C.D. van Dijk, terwijl het college van burgemeester en wethouders van Boxtel werd vertegenwoordigd door B.A.P. van de Staak en H.L.J. Hoppenbrouwers, bijgestaan door mr. B.J.P.G. Roozendaal. Ook waterschap De Dommel was ter zitting aanwezig, vertegenwoordigd door E. Schellekens en R. van Otterloo, eveneens bijgestaan door mr. B.J.P.G. Roozendaal.

De voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. Hij stelde vast dat de rechtbank in haar eerdere uitspraak terecht had geoordeeld dat het college in redelijkheid de gevraagde ontheffingen had kunnen verlenen en dat de bouwvergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzitter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De belangenafweging leidde tot de conclusie dat het waterschap aanspraken op subsidie verliest indien het plan niet tijdig wordt gerealiseerd, wat ook een rol speelde in de beslissing om het verzoek af te wijzen.

Uitspraak

201104755/2/H1.
Datum uitspraak: 6 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vereniging "Vereniging voor natuurbehoud en milieubeheer in midden en noordoost Brabant "het Groene Hart" (hierna: de vereniging), gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 maart 2011 in zaak nr. 10/2684 in het geding tussen:
de vereniging
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2009 heeft het college bouwvergunning en ontheffing verleend aan waterschap De Dommel voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden in verband met traject 1 van het plan "Dommel door Boxtel" op de locatie van de Dommel, ter hoogte van Boxtel-oost.
Bij besluit van 29 juni 2010 heeft het college het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 maart 2011, verzonden op 14 maart 2011, heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2011, heeft de vereniging de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 augustus 2011, waar de vereniging, vertegenwoordigd door A.A. van Abeelen en C.D. van Dijk, en het college, vertegenwoordigd door B.A.P. van de Staak en H.L.J. Hoppenbrouwers, bijgestaan door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, zijn verschenen. Voorts is ter zitting waterschap De Dommel, vertegenwoordigd door E. Schellekens en R. van Otterloo, bijgestaan door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Traject 1 van het plan "Dommel door Boxtel" heeft betrekking op het realiseren van een zandvang, een kano-uitstapplaats, een visplaats voor mindervaliden, een voetgangersbrug en een vlonderpad.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2006" rust op de gronden waarop de zandvang is beoogd de bestemming "Water met landschappelijke en natuurlijke waarde (WAL)"
Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarde van het water, met daarbij behorende andere-bouwwerken en voorzieningen.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Herziening Oost" rust op de gronden waarop de kano-uitstapplaats en de visplaats voor mindervaliden zijn beoogd, naar voorlopig oordeel, de bestemming "Groenvoorzieningen, met natuurontwikkeling -G+NO-".
Ingevolge artikel 18, lid A I, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
- parken, plantsoenen, bermen en andere groenvoorzieningen;
- ecologische verbindingszone;
- het behoud, de versterking en/of het herstel van de landschappelijke en natuurwaarde, alsmede voor voet- en fietspaden, met de daarbij behorende andere bouwwerken.
Ingevolge artikel 18, lid A II, onder 1, mogen op de als zodanig bestemde gronden uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in lid A I genoemde bestemmingen worden opgericht, met dien verstande, dat de hoogte van andere bouwwerken ten hoogste 4 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 18, lid A II, onder 2, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde onder 1, voor de bouw van andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 2 m ten behoeve van toeristisch recreatieve voorzieningen, zoals aanlegsteigers, in de aangrenzende Dommel.
De bouw van de beoogde kano-uitstapplaats en de visplaats voor mindervaliden is in strijd met artikel 18, lid A I, gelezen in samenhang met artikel 18, lid A II, onder 1, van de planvoorschriften. Teneinde daarvoor toch bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 18, lid A II, onder 2, van de planvoorschriften gelezen in samenhang met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, ontheffing verleend.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2006" rust op de gronden waarop de voetgangersbrug en het vlonderpad zijn beoogd de bestemming "Natuur".
Ingevolge artikel 8.1 van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
a. het behoud het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden;
b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de waarden zoals die blijkens de ecologische waardenkaart (plankaart 7) en/of cultuurhistorische en archeologische waardenkaart (plankaart 8) op die gronden voorkomen;
c. de waterhuishouding, indien en voor zover de voorzieningen daartoe reeds bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
d. infrastructurele voorzieningen, zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
e. extensief recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden, zoals deze bestonden op het tijdstip van terinzagelegging van het plan, of kanoën;
met daarbij behorende andere bouwwerken en voorzieningen.
Ingevolge artikel 8.2, voor zover thans van belang, mogen op de als natuur bestemde gronden uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de hoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 35, onderdeel a, aanhef en onder 4, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat andere bouwwerken worden opgericht met een hoogte van niet meer dan 10 m.
Ingevolge artikel 35, onderdeel b, worden de onder a bedoelde vrijstellingen slechts verleend, indien:
1. de gebiedswaarden worden versterkt;
2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De bouw van de voetgangersbrug en het vlonderpad is in strijd met artikel 8.1 van de planvoorschriften. Teneinde daarvoor toch bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 35, onderdeel a, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening ontheffing verleend.
2.4. De vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid de gevraagde ontheffingen heeft kunnen verlenen en terecht bouwvergunning heeft verleend, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure onderzocht moeten worden. Vooralsnog wordt in hetgeen de vereniging naar voren heeft gebracht, onder meer dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de beoogde zandvang in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied 2006", geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de ontheffingen en de bouwvergunning niet mochten worden verleend. Daarbij wordt van belang geacht dat het college naar voorlopig oordeel, onder verwijzing naar de door adviesbureau Eelerwoude opgestelde notitie van 2 april 2010 (hierna: de notitie), deugdelijk heeft gemotiveerd dat de beoogde zandvang van belang is voor de waterhuishouding of het herstel of de ontwikkeling van de natuurlijke waarde van de Dommel en dat de bouw ervan derhalve niet in strijd is met artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006". Voorts wordt van belang geacht dat de kano-uitstapplaats en de visplaats voor mindervaliden, naar niet in geschil is recreatieve voorzieningen zijn als bedoeld in artikel 18, lid A II, onder 2, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Herziening Oost" en alle uit te voeren werkzaamheden in overeenstemming zijn met het Inrichtingsplan van Dommel en Smalwater door Boxtel, dat in rechte onaantastbaar is.
De vereniging heeft vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat de notitie naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college deze niet - of niet zonder meer - aan het besluit op bezwaar van 29 juni 2010 ten grondslag heeft mogen leggen.
Onder deze omstandigheden en na afweging van de betrokken belangen, waarbij in aanmerking wordt genomen dat het waterschap ter zitting erop heeft gewezen dat indien het plan "Dommel door Boxtel" niet tijdig wordt gerealiseerd het waterschap aanspraken op subsidie verliest, wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2011
543.