ECLI:NL:RVS:2011:BS8807

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107134/2/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toestemming voor deeltijdse bacheloropleiding HBO-rechten door Open Universiteit Nederland

Op 21 november 2008 weigerde de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap toestemming aan de Open Universiteit Nederland (OUN) voor het verzorgen van de deeltijdse bacheloropleiding HBO-rechten in de vorm van afstandsonderwijs. Dit besluit werd aangevochten door de Leidse Onderwijsinstellingen B.V., Stichting LOI Hoger Onderwijs, Nederlands Talen Instituut B.V. en Stichting NTI Hogeschool (hierna: LOI en NTI). Na een eerdere beslissing van de staatssecretaris op 18 februari 2010, waarin het bezwaar van de OUN gegrond werd verklaard, verleende de staatssecretaris op 3 augustus 2010 alsnog toestemming voor de opleiding. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde op 18 mei 2011 de beroepen van LOI en NTI tegen deze besluiten ongegrond.

Tegen deze uitspraak hebben LOI en NTI hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelde dit verzoek op 1 september 2011. Tijdens de zitting waren de advocaten van LOI en NTI, alsook de staatssecretaris en de OUN aanwezig. De voorzitter oordeelde dat er geen redenen waren om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand zou blijven. De voorzitter concludeerde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er behoefte was aan de opleiding en dat er geen substantieel nadelige effecten voor de bestaande capaciteit en infrastructuur te verwachten waren.

De voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 5 september 2011.

Uitspraak

201107134/2/H2.
Datum uitspraak: 5 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Leidse Onderwijsinstellingen B.V., de stichting Stichting LOI Hoger Onderwijs, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nederlands Talen Instituut B.V. en de stichting Stichting NTI Hogeschool (hierna: LOI en NTI), allen gevestigd te Leiden,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 mei 2011 in zaken nrs. 10/2441 en 11/1098 in het geding tussen:
LOI en NTI
en
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2008 heeft de staatssecretaris geweigerd toestemming te verlenen aan de Open Universiteit Nederland (hierna: de OUN) voor het verzorgen van de deeltijdse bacheloropleiding HBO-rechten in de vorm van afstandsonderwijs.
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de staatssecretaris het door de OUN daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 21 november 2008 ingetrokken.
Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft de staatssecretaris alsnog toestemming verleend aan de OUN voor het verzorgen van de gevraagde opleiding.
Bij uitspraak van 18 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door LOI en NTI tegen de besluiten van 18 februari 2010 en 3 augustus 2010 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben LOI en NTI bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 juli 2011.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2011, hebben LOI en NTI de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 augustus 2011 hebben LOI en NTI nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 september 2011, waar LOI en NTI, vertegenwoordigd door mr. W.E. Pors en mr. N.J. Linssen, beiden advocaat te Den Haag, en [gemachtigde], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Bootsma, advocaat te Den Haag, en mr. T.G. Ruijgrok, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de OUN, vertegenwoordigd door mr. W. Brussee, advocaat te Den Haag, en [gemachtigde] en mr. H. Severeyns, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn en dat dit des te sterker geldt wanneer de rechter in eerste aanleg, zoals in dit geval, niet tot vernietiging van het bestreden besluit heeft besloten.
2.2. In hetgeen LOI en NTI naar voren hebben gebracht bestaat geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de toestemming voor het verzorgen van de gevraagde opleiding door de OUN niet mocht worden verleend.
Voorshands bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat specifieke behoefte bestaat aan een deeltijd bacheloropleiding HBO-rechten in de vorm van afstandsonderwijs omdat de overheid combinaties van leren en werken wil stimuleren en voorshands is evenmin grond voor het oordeel dat gebleken is van substantieel nadelige effecten voor de bestaande capaciteit en infrastructuur op de langere termijn. De rechtbank heeft naar voorlopig oordeel van de voorzitter terecht overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldaan is aan de criteria b en d van de Beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs.
De OUN is een bekostigde instelling en het betreft hier een bekostigde opleiding. Voorshands is de voorzitter van oordeel dat het aanbieden van de deeltijdse bacheloropleiding HBO-rechten in de vorm van afstandsonderwijs door de OUN geen economische activiteit is, zodat, naar voorlopig oordeel van de voorzitter, de rechtbank terecht tot de slotsom is gekomen dat geen sprake is van staatsteun.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2011
362.