201100261/1/H1.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1 A] en [appellante sub 1 B], wonend te Tricht, gemeente Geldermalsen, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 november 2010 in zaken nrs. 09/2027 en 10/1050 in het geding tussen:
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college aan [belanghebbende] (hierna: [Fruitteeltbedrijf]) ontheffing verleend voor nevenactiviteiten en bouwwerkzaamheden aan de [locatie] te Tricht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 maart 2009 heeft het college aan [belanghebbende] bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een bedrijfsruimte op het perceel.
Bij uitspraak van 30 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 17 maart 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voor zover het besluit betrekking heeft op bouwen, en het door [appellant sub 1] tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard, voor zover het besluit betrekking heeft op gebruik. Voorts heeft de rechtbank bij die uitspraak het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 26 maart 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2011, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2011, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 21 februari 2011.
[appellant sub 1] en het college hebben elk een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [Fruitteeltbedrijf] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. P.S. Kreupeling, advocaat te Amersfoort, en het college, vertegenwoordigd door drs. F. Schmidt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [Fruitteeltbedrijf], vertegenwoordigd door [belanghebbende], bijgestaan door ing. A.H. van Rossum, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nadere stukken in het geding gebracht.
2.1. Het hoger beroep van het college strekt ertoe dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd, voor zover bij die uitspraak het ontheffingsbesluit is vernietigd, voor zover dit ziet op bouwen en de rechtsgevolgen van de vernietigde bouwvergunning niet in stand zijn gelaten.
Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een redelijke uitleg van artikel 5, zesde lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) meebrengt dat op grond van die bepaling tevens ontheffing van bouwvoorschriften kan worden verleend. Daartoe voert hij aan dat het niet reëel is te veronderstellen dat het mogelijk is om binnen bestaande agrarische bedrijfsgebouwen zonder vergunningplichtige bouwactiviteiten een totaal andere functie te realiseren.
2.1.1. Het college heeft op grond van artikel 5, zesde lid, onder b, van de planvoorschriften, gelezen in verbinding met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), ontheffing verleend van het gebruiksverbod in het bestemmingsplan voor het aanbieden van een bed&breakfast-accommodatie en fietsenverhuur in een deel van de fruitloods en tevens voor het gebruik van een schuur als cursuscentrum/vergaderaccommodatie/bezoekerscentrum voor besloten groepen (op afspraak) voor onder meer het bijwonen van arrangementen, workshops (onder andere het maken van appelsap, bier en wijn), voorlichtingsbijeenkomsten en kinderfeestjes, overwegend gerelateerd aan de agrarische hoofdactiviteit (fruitproductie) en ten behoeve van de exploitatie van een voor een ieder toegankelijke boerderijwinkel met verkoop van eigen geteelde of gemaakte producten afkomstig van het fruitteeltbedrijf en een theeschenkerij met aansluitend buitenterras.
Voorts heeft het college op grond van die bepaling ontheffing verleend om medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan.
2.1.2. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Landelijk gebied II" met de nadere aanduiding "agrarisch bedrijf".
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor, voor zover thans van belang, de uitoefening van het agrarisch bedrijf en het behoud en herstel van landschappelijke waarden.
Ingevolge het vijfde lid is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in lid 1 omschreven doeleinden.
Ingevolge het zesde lid, onder b, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het vijfde lid voor bedrijvigheid als vorm van nevenactiviteit bij agrarische bedrijven met inachtneming van de bij deze voorschriften behorende bijlage 2 "Lijst met toegestane nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven", met dien verstande dat de oppervlakte van de gebouwen, in gebruik als nevenactiviteit, niet meer mag bedragen dan 25% van de oppervlakte van de aanwezige gebouwen tot een maximum van 350 m2. Daarbij geldt als toetsingscriterium dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de belangen en natuur- en landschapswaarden van de naburige percelen en gronden.
2.1.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 april 2009 in zaak nr.
200805835/1) kan de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van gebruiksvoorschriften in het bestemmingsplan niet worden aangewend voor het verlenen van een bouwvergunning voor het oprichten van bebouwing waarvan het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Dit is voor het verlenen van binnenplanse ontheffing met toepassing van de Wro niet anders. Artikel 5, vierde lid, van de planvoorschriften regelt de mogelijkheid vrijstelling te verlenen van bebouwingsvoorschriften, terwijl het zesde lid uitdrukkelijk betrekking heeft op vrijstelling van het gebruiksverbod in het vijfde lid. Voor het oordeel dat de planwetgever heeft bedoeld met het zesde lid tevens vrijstelling van bebouwingsvoorschriften mogelijk te maken, bieden de planvoorschriften geen aanknopingspunt. Het college was derhalve niet bevoegd om met toepassing van artikel 5, zesde lid, onder b, van de planvoorschriften voor het bouwplan ontheffing te verlenen.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het ontheffingbesluit, voor zover dit ziet op bouwen, terecht vernietigd en voorts terecht geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van de vernietigde bouwvergunning in stand te laten.
2.2. Het hoger beroep van [appellant sub 1] strekt tot verdergaande vernietiging van het ontheffingsbesluit.
[appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet wordt voldaan aan de in artikel 5, zesde lid, onder b, van de planvoorschriften gestelde eis dat niet meer dan 25% van de oppervlakte van de aanwezige gebouwen mag worden benut voor nevenactiviteiten.
Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de rechtbank heeft miskend dat in dit geval artikel 5, zesde lid, onder e, van de planvoorschriften had moeten worden toegepast en dat aan de daarin gestelde oppervlakte-eis evenmin wordt voldaan.
Tenslotte voert [appellant sub 1] aan dat de rechtbank heeft miskend dat ontheffing is verleend voor een horecabedrijf dat onevenredig afbreuk doet aan de belangen en waarden van de naburige percelen en gronden.
2.2.1. Geen grond bestaat voor het oordeel dat niet wordt voldaan aan het vereiste dat minder dan 25% van de oppervlakte van de aanwezige gebouwen wordt benut voor nevenactiviteiten. Voor de stelling van [appellant sub 1] dat bij het bepalen van de oppervlakte moet worden uitgegaan van het gebruiksoppervlak en niet van het grondoppervlak, zodat ook de oppervlakte van de verdieping van de bed&breakfast-accommodatie moet worden meegeteld, is in de planvoorschriften geen aanknopingspunt te vinden.
Artikel 5, zesde lid, onder e, van de planvoorschriften maakt een bed&breakfast en kamerverhuur ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden in een woning en/of in een bijgebouw mogelijk. In dit geval gaat het om een agrarisch bedrijf, waarbij de bed&breakfast is voorzien in een agrarisch bedrijfsgebouw. Artikel 5, zesde lid, onder e, is op deze situatie niet van toepassing. Aan de in deze bepaling genoemde oppervlakte-eis heeft het college daarom terecht niet getoetst.
Gelet op de afstand tussen de gebouwen waar de nevenactiviteiten plaatsvinden en de woningen en percelen van omwonenden en de aard en omvang van de aangevraagde nevenactiviteiten, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen en natuur- en landschapswaarden van de naburige percelen en gronden. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de nevenactiviteiten waarvoor ontheffing is verleend feitelijk een horecabedrijf mogelijk maken. Bij normaal gebruik overeenkomstig de aan de verleende ontheffing verbonden voorwaarden doet zich geen onevenredige afbreuk van voormelde belangen en waarden voor. Voor zover de feitelijke situatie op het perceel dat normale gebruik zou overstijgen, betreft dit een handhavingskwestie, die thans niet aan de orde is.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een verdergaande vernietiging van het ontheffingsbesluit.
2.3. De hoger beroepen zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011