ECLI:NL:RVS:2011:BR6921

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011180/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om planschade en nadeelcompensatie door college van burgemeester en wethouders van Arnhem

In deze zaak heeft de vennootschap, gevestigd te Arnhem, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 14 oktober 2010 het beroep van de vennootschap tegen de afwijzing van haar verzoek om planschade en nadeelcompensatie door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem ongegrond heeft verklaard. Het college had op 16 juni 2009 het verzoek om vergoeding van planschade afgewezen, en dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar op 5 januari 2010. De vennootschap stelde dat zij schade had geleden door de vestiging van een Koerdische vereniging in de nabijheid, wat volgens haar leidde tot een vermindering van klanten en omzet. De rechtbank oordeelde dat de vennootschap niet in een nadeliger positie was komen te verkeren door de planologische wijzigingen, aangezien het gebruik van het pand door de vereniging niet wezenlijk afweek van wat onder het oude regime was toegestaan.

De Raad van State heeft de zaak op 15 juni 2011 ter zitting behandeld, waarbij de vennootschap werd vertegenwoordigd door een van haar vennoten en het college door een ambtenaar. De Raad overwoog dat bij de beoordeling van een aanvraag om planschadevergoeding moet worden gekeken naar de wijziging van het planologische regime en of de vennootschap daadwerkelijk schade heeft geleden. De vennootschap voerde aan dat de vestiging van de vereniging leidde tot overlast en omzetverlies, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de vennootschap niet aannemelijk had gemaakt dat de planologische wijzigingen haar in een nadeliger positie hadden gebracht.

Daarnaast betoogde de vennootschap dat zij schade had geleden door verkeersmaatregelen en een parkeerverbod, maar ook dit betoog faalde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vennootschap niet had aangetoond dat de gestelde schade het gevolg was van de verkeersmaatregel. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201011180/1/H2.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], (hierna: de vennootschap), gevestigd te Arnhem, waarvan de vennoten zijn [vennoot 1 en 2], beiden wonend te Arnhem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 oktober 2010 in zaak nr. 10/624 in het geding tussen:
de vennootschap
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college het verzoek van de vennootschap om een vergoeding van planschade en nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 5 januari 2010 heeft het college het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vennootschap heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2011, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door [vennoot 2], en het college, vertegenwoordigd door R.L.H. Slippens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals deze wet luidde tot 1 juli 2008 en voor zover thans van belang, kent het college, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een aanvraag om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd en na de planologische maatregel maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. De vennootschap exploiteert een (paarden)slagerij in het pand aan de [locatie a] te Arnhem.
Aan het verzoek om planschade heeft de vennootschap ten grondslag gelegd dat als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Klarendal/St. Marten" een Koerdische vereniging (hierna: de vereniging) zich heeft kunnen vestigen in het naastgelegen pand [locatie b] waardoor het aantal winkels in het desbetreffende gebied verder is verminderd. Zij stelt verlies van omzet en vermogensschade te hebben geleden.
Daarnaast heeft de vennootschap verzocht om nadeelcompensatie voor schade die zij heeft geleden ten gevolge van een aantal verkeersmaatregelen.
2.4. Het bestemmingsplan "Klarendal/St. Marten" kent aan de gronden aan de [locatie b en a] en aan nabij gelegen gronden de bestemming "Centrumdoeleinden-G" met de nadere aanduiding "tevens bestemd voor detailhandel" toe. Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, van de voorschriften van dit bestemmingsplan, zijn, voor zover hier van belang, de op de plankaart als "Centrumdoeleinden-G" aangewezen gronden bestemd voor: woondoeleinden, maatschappelijke doeleinden, detailhandel, kantoren, bedrijfsdoeleinden, verblijfsgebieden en straatmeubilair.
2.5. Voorheen gold ter plaatse het bestemmingsplan "Klarendal", dat aan de gronden aan de [locatie b en a] en aan nabij gelegen gronden de bestemming "Gemengde bebouwing, Klasse IX" en de bestemming "Erf" toekende. Ingevolge artikel 12 van de voorschriften van dit bestemmingsplan mochten op de gronden, aangewezen voor de bestemming "Gemengde bebouwing, klasse IX", met inachtneming van het op de plantekening aangegeven aantal bouwlagen, uitsluitend winkels, kantoren, showrooms, horecabedrijven of soortgelijke bebouwing - doch uitsluitend aan de achterzijde - de bijbehorende magazijnen, bergingen en stallingen worden gebouwd.
2.6. In het aan het college uitgebrachte advies van de Schadebeoordelingscommissie Arnhem van 5 maart 2009, is - samengevat weergegeven - geconcludeerd dat de planologische situatie door het bestemmingsplan niet nadeliger is geworden. Volgens dat advies is in de nieuwe planologische situatie het aantal panden, waarin detailhandel gevestigd mag worden, verder uitgebreid. Verder wijkt het gebruik van het pand [locatie b] als verenigingsruimte niet wezenlijk af van hetgeen ingevolge het oude planologische regime maximaal was toegestaan.
Voorts is niet gebleken dat de vennootschap als gevolg van een tijdelijke verkeersmaatregel onevenredige schade heeft geleden. Evenmin is gebleken van een besluit ten aanzien van het beperken van de parkeermogelijkheden ter plaatse, aldus het advies.
Bij besluit van 16 juni 2009, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 5 januari 2010, heeft het college onder overneming van dit advies het verzoek om planschade en het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen.
2.7. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het verzoek om vergoeding van planschade en nadeelcompensatie heeft kunnen afwijzen. Zij heeft daartoe overwogen, dat niet is gebleken dat de vennootschap door de planologische wijzigingen in een nadeliger positie is komen te verkeren. Volgens het oude planologische regime was het gebruik van het pand [locatie b] als horecabedrijf toegelaten. Volgens de rechtbank kan in het algemeen worden gesteld dat aan dat gebruik meer vormen van overlast kleven dan aan het huidige gebruik van het pand door de vereniging. Daarnaast is ten gevolge van het nieuwe regime het aantal percelen met een detailhandelsbestemming uitgebreid.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het causaal verband tussen de tijdelijke verkeersmaatregel en het parkeerverbod en de omzetdaling ontbreekt.
2.8. De vennootschap betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het verzoek om planschade heeft kunnen afwijzen. Zij voert daartoe aan dat de planologische maatregel de vestiging van de vereniging mogelijk heeft gemaakt en dat dit ten koste is gegaan van de winkel die ter plaatse was gevestigd. Volgens de vennootschap heeft dit geleid tot overlast en vermindering van het aantal klanten. Hierdoor en door het verdwijnen van winkels in de Klarendalseweg is de omzet van de slagerij tussen 2002 en 2007 verminderd met € 153.148,00 en heeft de vennootschap vermogensverlies geleden ten bedrage van € 48.000,00. Zij verwijst hierbij naar een brief van het administratiekantoor A.R. Middelhoven van 12 september 2007 en een brief van de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem van 27 juni 2009.
2.8.1. Dit betoog faalt. Zowel in het oude als nieuwe planologische regime is wat betreft het pand aan de [locatie b] detailhandel toegestaan. Gezien de invulling van hetgeen onder het oude planologische regime maximaal was toegelaten, kon in het pand naast detailhandel ook horeca, kantoren of showrooms worden gevestigd. Dat de vestiging van de vereniging ten koste is gegaan van de winkel die ter plaatse was gevestigd is feitelijk gezien juist, maar voor de planvergelijking niet relevant, omdat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de planvergelijking ziet op de vergelijking van de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden van het oude en nieuwe regime en onder beide regimes ook ander gebruik dan detailhandel tot de mogelijkheden behoren. Ten aanzien van de door de vennootschap gestelde overlast door de vestiging van de vereniging in het pand, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat bij invulling van hetgeen maximaal onder het oude regime kon worden gerealiseerd, ter plaatse ook horeca was toegelaten en dat in het algemeen kan worden gesteld dat aan dat gebruik meer vormen van overlast kleven dan aan het gebruik van dat pand door de vereniging en dat in dit geval hierbij kan worden aangesloten.
Voorts is onder het nieuwe planologische regime het aantal panden in de nabije omgeving van de slagerij met een detailhandelbestemming niet verminderd. Dat die panden feitelijk niet worden gebruikt voor detailhandel is een vrije keus van de eigenaar of gebruiker en voor de planvergelijking om dezelfde reden als hiervoor is weergegeven niet relevant, zoals de rechtbank eveneens terecht heeft overwogen.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat de vennootschap door de planologische wijzigingen in een nadeliger positie is komen te verkeren. Aan de hoogte van de gestelde schade wordt dan ook niet toegekomen.
2.9. De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het verzoek om nadeelcompensatie heeft kunnen afwijzen. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat zij door een verkeersmaatregel, waarbij de Klarendalseweg achttien maanden is afgesloten voor het verkeer, het verzuim van het college om daarbij verwijzingsborden te plaatsen en door een parkeerverbod voor de slagerij, schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Voorts voert zij aan, dat een winkelier, gevestigd in een nabijgelegen pand, in aanmerking is gekomen voor nadeelcompensatie, terwijl de vennootschap daarvoor niet in aanmerking is gekomen.
2.9.1. Dit betoog faalt evenzeer. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vennootschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde schade het gevolg is geweest van de verkeersmaatregel. De rechtbank heeft daarbij terecht van belang geacht dat de gestelde omzetdaling vanaf 2002 is ingezet terwijl de verkeersmaatregel duurde van 2006 tot en met 2007. Voorts is gebleken dat de verkeersmaatregel geen betrekking had op een afsluiting van de Klarendalseweg nabij de slagerij, dat de Klarendalseweg maar aan één kant afgesloten is geweest en dat de Klarendalseweg bereikbaar bleef voor auto's, zodat ook om die reden niet aannemelijk is dat de slagerij door de wegafsluiting schade heeft geleden.
Vanaf 1986 geldt op de weg voor de slagerij een parkeerverbod. Ter zitting is gebleken dat dit verbod eerst vanaf 2001 werd gehandhaafd. Wat hiervan verder ook zij, de vennootschap heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde schade een gevolg is geweest van het parkeerverbod voor de slagerij. De rechtbank is dan ook terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gestelde schade geen rechtstreeks gevolg is geweest van het parkeerverbod.
Tenslotte is gebleken dat de nadeelcompensatie die is toegekend aan een winkelier in een nabijgelegen pand berust op een regeling die betrekking heeft op een wegafsluiting gedurende 2010. Dit ziet derhalve op een andere situatie en periode en kan verder niet aan de orde komen in dit geschil.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011
85-680.