ECLI:NL:RVS:2011:BR6903

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101427/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor gehandicaptenparkeerkaarten door het college van burgemeester en wethouders van Purmerend

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 9 december 2010 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had aanvragen ingediend voor de afgifte van gehandicaptenparkeerkaarten voor zowel een bestuurder als een passagier. Het college van burgemeester en wethouders van Purmerend heeft deze aanvragen op 12 januari 2010 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op eerdere besluiten en het feit dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de aanvragen konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat het college de aanvragen terecht had afgewezen, omdat [appellant] niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerkaart, zoals vastgelegd in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.

Tijdens de zitting op 24 augustus 2011 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. S. Guman. Het college werd vertegenwoordigd door C.E. Engel-van der Tuuk. [Appellant] betoogde dat hij niet in staat was om zelfstandig 100 meter te lopen en dat zijn geestelijke beperking niet voldoende was meegewogen door het college. Hij stelde dat hij afhankelijk was van hulpmiddelen voor vervoer en dat het college niet had onderzocht of hij continu afhankelijk was van de hulp van de bestuurder.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college de aanvragen niet in redelijkheid had kunnen afwijzen. De rechtbank had ook terecht vastgesteld dat het medisch advies dat aan de afwijzing ten grondslag lag, aan de eisen voldeed. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201101427/1/H3.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Purmerend,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 9 december 2010 in zaak nrs. 10 - 3956 en 10 - 3957 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 12 januari 2010 heeft het college een aanvraag van [appellant] om afgifte van gehandicaptenparkeerkaarten voor een bestuurder en een passagier afgewezen.
Bij besluiten van 18 en 22 juni 2010 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, ingekomen bij de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2011 en door hem doorgezonden, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Guman, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door C.E. Engel-van der Tuuk, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het Babw) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college, waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Ingevolge de aanhef en onder b kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven, alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt, ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het Babw, het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst, dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
2.2. Het college heeft voor de afwijzing verwezen naar een eerdere afwijzing van 19 februari 2009, een besluit van 19 mei 2009 op het daartegen gemaakte bezwaar en een uitspraak van de rechtbank van 9 oktober 2009. Aan de aanvraag zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd, aldus het college.
Aan het besluit van 22 juni 2010 heeft het ten grondslag gelegd dat [appellant] niet voldoet aan de vereisten, gesteld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling. Dat heeft het toegelicht met een medisch advies van 7 januari 2010 (hierna: het medisch advies), volgens hetwelk [appellant] desgevraagd heeft gezegd dat zijn medische situatie sinds zijn eerste aanvraag om afgifte van een gehandicaptenparkeerkaart voor bestuurders niet is gewijzigd. [appellant] heeft een aandoening van de lage rug. Hij loopt zonder loophulpmiddel meer dan 300 meter aan één stuk zonder begeleiding, aldus het medisch advies.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de aanvragen niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen, omdat hij niet in staat is om zelfstandig 100 meter te lopen, nu hij kortademig wordt. Bovendien is hij geestelijk beperkt. Hij is al geruime tijd voor vervoer afhankelijk van hulpmiddelen en voldoet bovendien aan de overige vereisten voor afgifte. Voorts heeft zij miskend dat het college zijn belangen niet voldoende heeft meegewogen. Hij heeft de parkeervoorziening nodig en is bij gebreke ervan beperkt. Ook heeft het college niet onderzocht of hij voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk is van hulp van de bestuurder, waardoor het onderzoek niet volledig is geweest, aldus [appellant].
2.3.1. De rechtbank heeft met betrekking tot de weigering van een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder overwogen dat niet in geding is dat de aanvraag daartoe gelijkluidend is aan een eerdere, de afwijzing van de eerdere aanvraag in rechte onaantastbaar is en [appellant] geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Het college heeft de aanvraag daarom mogen afwijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, aldus de rechtbank. Voor zover de gronden van het hoger beroep zien op deze afwijzing, gaan ze voorbij aan dat oordeel en kunnen ze reeds daarom niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
Met betrekking tot de weigering van een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier slaagt het betoog van [appellant] evenmin. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 19 september 2007 in zaak nr.
200702094/1), mag het bestuursorgaan, indien een medisch deskundige aan een bestuursorgaan medisch advies heeft uitgebracht, dit advies aan zijn beoordeling van een aanvraag ten grondslag leggen, mits het op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het gevolgde medisch advies niet aan de eisen voldoet en dat het college zich ten onrechte op grond daarvan op het standpunt heeft gesteld dat niet is voldaan aan de criteria, neergelegd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling, en het de gestelde belangen van [appellant] niet in aanmerking mocht nemen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011
176-671.