201010438/1/H3.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 20 september 2010 in zaken nrs. 10/1163 en 10/1485 in het geding tussen:
de minister van Justitie, thans: de minister van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft de minister de aanvraag van [appellante] tot inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers afgewezen.
Bij besluit van 4 januari 2010 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 januari 2010 vernietigd, voor zover de minister daarbij heeft besloten om het dossier van [appellante] wat betreft het Arabisch Standaard en het Arabisch Syrisch-Libanees niet voor te leggen aan de commissie beëdigde tolken en vertalers, en bepaald dat de minister in zoverre een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2010, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. H. Postma, advocaat te Groningen, vergezeld door prof. dr. C.H.M. Versteegh, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Lely-Schuurman en mr. D.E.S. Tomeij, beiden werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wet btv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers (hierna: register of Rbtv).
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Besluit btv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: de commissie).
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de wet.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers, voor zover thans van belang, wordt aan de Raad voor Rechtsbijstand mandaat en machtiging verleend ten aanzien van de aan de minister toekomende bevoegdheden en handelingen betreffende de aangelegenheden, bedoeld in de Wet btv en het Besluit btv. Aan de Raad wordt tevens mandaat verleend tot het vaststellen van beleidsregels met betrekking tot de hiervoor verleende bevoegdheden.
De Raad voor Rechtsbijstand heeft voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register bij het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Scrt. 2009, 68; hierna: Besluit inschrijving) beleidsregels vastgesteld.
Volgens artikel 1 van het Besluit inschrijving wordt een tolk of vertaler ingeschreven in het register indien zij/hij naast de formele vereisten van de Wet beëdigde tolken en vertalers en het Besluit beëdigde tolken en vertalers, verklaart zich te houden aan de door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde Gedragscode voor tolken en vertalers in het kader van de Wet btv.
Volgens artikel 2 kan, indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, zij/hij worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de desbetreffende talencombinatie, c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Volgens artikel 3 kan de Raad voor Rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie dan wel vertaalrichting geen toets beschikbaar is.
Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de desbetreffende vaardigheid en talencombinatie dan wel vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
Volgens artikel 4 neemt de Raad voor Rechtsbijstand een besluit op het verzoek tot inschrijving, nadat de commissie advies heeft uitgebracht.
2.2. [appellante] heeft in haar aanvraag van 14 april 2009 verzocht om inschrijving in het register als tolk:
- Nederlands - Arabisch (standaard);
- Nederlands - Arabisch (Iraaks);
- Nederlands - Arabisch (Algerijns);
- Nederlands - Arabisch (Egyptisch);
- Nederlands - Arabisch (Libisch);
- Nederlands - Arabisch (Palestijns-Jordaans);
- Nederlands - Arabisch (Mauritanisch);
- Nederlands - Arabisch (Golfstaten);
- Nederlands - Arabisch (Oman);
- Nederlands - Arabisch (Saoedisch);
- Nederlands - Arabisch (Soedanees);
- Nederlands - Arabisch (Syrisch-Libanees);
- Nederlands - Arabisch (Jemenitisch).
2.3. De minister heeft in het besluit van 4 januari 2010 overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij voldoet aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit btv, nu zij geen getuigschrift heeft overgelegd als bedoeld in die bepaling. De minister heeft vervolgens beoordeeld of de aanvraag van [appellante] dient te worden voorgelegd aan de commissie als bedoeld in artikel 3 van het Besluit inschrijving. [appellante] heeft volgens de minister niet objectief aangetoond te beschikken over minimaal vijf jaar werkervaring als beroepstolk. Ook heeft zij niet objectief aangetoond de talen waarop haar aanvraag betrekking heeft, minimaal op hbo-niveau te beheersen. Aldus wordt volgens de minister niet voldaan aan de voorwaarden neergelegd in artikel 3 van het Besluit inschrijving en heeft hij de aanvraag niet voorgelegd aan de commissie. [appellante] heeft ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de wettelijke competenties, aldus de minister.
2.4. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de minister het dossier van [appellante] ten onrechte niet ter advisering heeft voorgelegd aan de commissie, voor zover haar aanvraag betreft de inschrijving als tolk Nederlands - Arabisch (standaard) en Nederlands - Arabisch (Syrisch-Libanees). Volgens de voorzieningenrechter heeft [appellante] voor die taalvarianten aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden neergelegd in artikel 3 van het Besluit inschrijving en heeft zij bovendien meer dan 50 tolkendiensten in deze varianten verricht. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit in zoverre vernietigd.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat wat de aanvraag als tolk voor de overige varianten van het Arabisch betreft, de minister zich op het standpunt mocht stellen dat [appellante] niet met concrete gegevens heeft gestaafd dat zij die taalvarianten op hbo-niveau beheerst en dat zij aldus niet aan de voorwaarden neergelegd in artikel 3 van het Besluit inschrijving voldoet. De minister heeft de aanvraag van [appellante], voor zover het de inschrijving als tolk Nederlands - Arabisch (Irakees, Algerijns, Egyptisch, Libisch, Mauritanisch, Oman, Palestijns-Jordaans, Saoedisch, Soedanees, Golfstaten en Jemenitisch) betreft, in redelijkheid kunnen afwijzen, aldus de voorzieningenrechter.
2.5. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter voor zover deze het oordeel inhoudt dat de minister de aanvraag van [appellante], wat de inschrijving als tolk Nederlands - Arabisch (Irakees, Algerijns, Egyptisch, Libisch, Mauritanisch, Oman, Palestijns-Jordaans, Saoedisch, Soedanees, Golfstaten en Jemenitisch) betreft, in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Partijen hebben ter zitting van de Afdeling verklaard dat zij verdeeld zijn over het antwoord op de vraag of [appellante] voldoet aan de voorwaarde neergelegd in artikel 3, tweede gedachtebolletje, van het Besluit inschrijving.
2.6. [appellante] betoogt in het hogerberoepschrift dat de voorzieningenrechter de voorwaarde dat ten minste 50 professionele opdrachten per talencombinatie moeten zijn uitgevoerd, ten onrechte als beleid heeft aangemerkt. Deze voorwaarde is noch op wet- en regelgeving noch op enige beleidsregel terug te voeren. Volgens [appellante] is het onduidelijk welk aantal tolkendiensten moet worden verricht vooraleer een aanvraag ter advisering aan de commissie wordt voorgelegd. Eerst in het verweerschrift in beroep heeft de minister gesteld dat ten minste 50 tolkendiensten moeten zijn uitgevoerd, aldus [appellante].
2.6.1. De minister heeft in beroep, ten aanzien van de in artikel 3, derde gedachtebolletje, van het Besluit inschrijving neergelegde voorwaarde dat de aanvrager minimaal vijf jaar ervaring dient te hebben als beroepstolk in de desbetreffende vaardigheid en talencombinatie, aangegeven als uitgangspunt van beoordeling te hanteren dat per talencombinatie dient te worden aangetoond dat ten minste 50 professionele tolkopdrachten zijn uitgevoerd. Aan [appellante] kan worden toegegeven dat dit uitgangspunt niet in wet- en regelgeving noch in het Besluit inschrijving is neergelegd. De minister heeft zich ter zitting van de voorzieningenrechter op het standpunt gesteld, dat [appellante] met nadere stukken heeft gestaafd dat zij aan de in artikel 3, derde gedachtebolletje, van het Besluit inschrijving neergelegde voorwaarde voldoet, dat zij minimaal vijf jaar ervaring dient te hebben als beroepstolk in de desbetreffende vaardigheid en talencombinatie. Zoals hiervoor onder 2.5 is overwogen, is dan ook slechts in geschil of [appellante] voldoet aan de in artikel 3, tweede gedachtebolletje, van het Besluit inschrijving neergelegde voorwaarde, dat zij beschikt over taalvaardigheid in de desbetreffende talencombinaties op het vereiste niveau. Het betoog leidt, gelet hierop, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.7. Vervolgens betoogt [appellante] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet voldoet aan de in artikel 3, tweede gedachtebolletje, van het Besluit inschrijving neergelegde voorwaarde, dat zij de overige varianten van het Arabisch (Irakees, Algerijns, Egyptisch, Libisch, Mauritanisch, Oman, Palestijns-Jordaans, Saoedisch, Soedanees, Golfstaten en Jemenitisch) op hbo-niveau beheerst. De voorzieningenrechter heeft volgens haar miskend dat in deze Arabische varianten geen opleiding op hbo-niveau kan worden gevolgd of een toets kan worden afgelegd. Zij heeft in beroep haar stelling dat het Arabisch, zoals dat in de media en in geschreven materiaal wordt gebruikt, het Modern Standaard Arabisch is en dat de varianten van het Arabisch niet worden geschreven maar slechts worden gesproken, gestaafd met nadere stukken. Bovendien heeft de minister niet aangegeven op welke wijze zij kan aantonen dat zij voor de overige varianten over taalvaardigheid op hbo-niveau beschikt. Volgens de toelichting bij het Besluit btv biedt het afronden van de opleiding Gerechtstolken in strafzaken, aangeboden door de Stichting Instituut van Gerechtstolken en Vertalers, een waarborg dat aan de wettelijke competentievereisten voor inschrijving in het register wordt voldaan. Tolken die deze opleiding hebben afgerond, worden zonder meer door de minister ingeschreven in het register, terwijl deze opleiding in het Modern Standaard Arabisch wordt verzorgd.
[appellante] voert verder aan dat zij in zes varianten van het Arabisch taalvaardigheid op hbo-niveau bezit. Zij wijst ter adstructie hiervan op een getuigschrift van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (hierna: TVCN) waaruit blijkt dat zij voor zes varianten meer dan 50 tolkendiensten heeft verricht. Zij stelt voorts dat zij het Arabisch (Irakees) op hbo-niveau beheerst, omdat zij dertien jaar gehuwd is geweest met een Irakese man die arts is. Wat de overige varianten betreft, bezit zij eveneens taalvaardigheid op hbo-niveau, omdat zij langdurig in Moskou heeft samengewoond en daar heeft gecommuniceerd met studenten geneeskunde en tandheelkunde uit verschillende landen, waaronder Algerije, Egypte, Zuid-Jemen, Tunesië, Soedan, Libië, Koeweit, Irak en Saoedi-Arabië. Bovendien heeft zij haar taalvaardigheid in de Palestijns-Jordaanse variant van het Arabisch onder meer opgedaan, toen zij als vrijwilliger is ingezet om Palestijnse slachtoffers van de burgeroorlog in Libanon medische zorg te verlenen. In hoger beroep heeft [appellante] een verklaring overgelegd van prof. dr. C.H.M. Versteegh, emeritus hoogleraar Arabisch en Islam, waarin deze antwoord geeft op door [appellante] gestelde vragen over de taalsituatie in Arabische landen en de taallijst die de minister gebruikt als uitgangspunt bij de inschrijving in het register.
2.7.1. In reactie op de door [appellante], eerst in hoger beroep, overgelegde verklaring van Versteegh heeft de minister gewezen op de toelichting bij artikel 8 van het Besluit btv. Uit deze toelichting volgt dat in 2004 een uniforme lijst is ontwikkeld van de meest voorkomende talen en varianten om te zorgen dat bij de keuze voor tolken en vertalers de juiste taal als uitgangspunt dient. Voor de uitvoering is het volgens de toelichting belangrijk dat duidelijkheid bestaat over talen. Er geldt immers een afnameplicht voor opdrachtgevers binnen het justitiedomein. In de toelichting is verder vermeld dat de taallijst onderhoud behoeft en dat in de toepassing enkele onduidelijkheden zijn ontstaan die aanpak behoeven. Volgens de toelichting inventariseert de Raad voor Rechtsbijstand momenteel samen met het Bureau Taalanalyse van de Immigratie- en Naturalisatiedienst welke knelpunten zich voordoen en welke wijzigingen wenselijk zijn. Indien nodig zal een nieuwe versie worden vastgesteld die als basis voor het register dient, aldus de toelichting. De minister heeft zich ter zitting van de Afdeling op het standpunt gesteld dat het Arabisch met de verschillende varianten weliswaar een knelpunt vormt als bedoeld in de toelichting bij artikel 8 van het Besluit btv en dat de Adviescommissie Talen Wbtv in dit verband een advies heeft uitgebracht, maar dat de huidige indeling van de taallijst wordt gebruikt tot het advies van genoemde commissie is geïmplementeerd.
Naar het oordeel van de Afdeling mocht de minister onder verwijzing naar de toelichting bij artikel 8 van het Besluit btv, waaruit het belang van de uniforme taallijst volgt, die lijst als uitgangspunt hanteren op de aanvraag tot inschrijving in het register en leidt de door [appellante] overgelegde verklaring van Versteegh niet tot een ander oordeel.
2.7.2. De voorzieningenrechter heeft verder met juistheid overwogen dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat [appellante] voor de varianten van het Arabisch (Irakees, Algerijns, Egyptisch, Libisch, Mauritanisch, Oman, Palestijns-Jordaans, Saoedisch, Soedanees, Golfstaten en Jemenitisch) waarop haar aanvraag betrekking heeft, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze varianten op het vereiste hbo-niveau beheerst en daarom niet voldoet aan de desbetreffende voorwaarde neergelegd in artikel 3 van het Besluit inschrijving. De Afdeling hecht in dit verband niet de waarde aan de verklaring van Versteegh, die [appellante] daaraan gehecht wil zien. In deze verklaring wordt in algemene zin de verhouding tussen de Arabische varianten en de verstaanbaarheid van die varianten geschetst. Uit deze verklaring kan niet worden afgeleid dat [appellante] de varianten waarvoor zij inschrijving in het register wenst, op het vereiste niveau beheerst. Dat geen hbo-opleiding in genoemde varianten bestaat, omdat in het Modern Standaard Arabisch wordt geschreven en dat de varianten slechts worden gesproken, betekent niet dat [appellante] niet anderszins kan aantonen over het vereiste niveau te beschikken. Hierbij is van belang dat de minister heeft gesteld dat het met succes afronden van de opleiding tot Gerechtstolken in strafzaken recht geeft op inschrijving in het register voor de varianten Arabisch (Irakees), Arabisch (Palestijns-Jordaans), Arabisch (Soedanees) en Arabisch (Egyptisch). Verder heeft de minister hierbij terecht in aanmerking genomen dat [appellante] in de gelegenheid is geweest toetsen in het Arabisch (Maghreb) en Mashreq (Midden-Oosten) af te leggen teneinde inschrijving in de door haar gewenste taalvariaties te bewerkstelligen en dat zij van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. De Afdeling gaat voorbij aan het betoog dat in het Modern Standaard Arabisch wordt geschreven en dat de varianten slechts worden gesproken, reeds omdat [appellante] inschrijving wenst als tolk en niet als vertaler. In het door [appellante] overgelegde getuigschrift van het TVCN, waarin is vermeld hoeveel tolkendiensten zij heeft verricht, heeft de voorzieningenrechter verder terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat [appellante] daarmee aannemelijk heeft gemaakt de desbetreffende varianten van het Arabisch op hbo-niveau te beheersen. In de omstandigheden dat zij gehuwd is geweest met een Irakese man en zo kennis heeft kunnen maken met de Iraaks-Arabische cultuur en dat zij in de periode waarin zij in Moskou heeft gewoond, veel contact heeft gehad met Arabisch sprekende studenten uit diverse landen in het Midden-Oosten die bij haar in de studentenflat woonden, heeft de voorzieningenrechter evenmin aanleiding hoeven zien voor een ander oordeel. Ook de stelling dat zij haar taalvaardigheid in de Palestijns-Jordaanse variant heeft opgedaan toen zij als vrijwilliger is ingezet om Palestijnse slachtoffers van de burgeroorlog in Libanon medische zorg te verlenen, heeft de voorzieningenrechter terecht onvoldoende geacht om aan te nemen dat zij het Arabisch in de Palestijns-Jordaanse variant op hbo-niveau beheerst. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat [appellante] niet met objectieve, concrete gegevens aannemelijk heeft gemaakt de desbetreffende varianten van het Arabisch op hbo-niveau te beheersen. De minister mocht zich in dit verband op het standpunt stellen dat het dossier van [appellante] geen bijzondere gegevens omtrent werk- en woonervaring bevat in de varianten van het Arabisch waarvoor zij inschrijving wenst.
De voorzieningenrechter is dan ook op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de minister het dossier van [appellante] terecht niet heeft voorgelegd aan de commissie, omdat zij niet aan alle in artikel 3 van het Besluit inschrijving neergelegde voorwaarden voldoet en dat hij de aanvraag om inschrijving in het register als tolk Nederlands - Arabisch (Irakees, Algerijns, Egyptisch, Libisch, Mauritanisch, Oman, Palestijns-Jordaans, Saoedisch, Soedanees, Golfstaten en Jemenitisch) in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Grimbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011