201101299/1/H2.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 december 2010 in zaak nr. 10/3053 in het geding tussen:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Bij besluit van 3 december 2009 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2010 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 14 december 2010, waarvan afschrift van het proces-verbaal is verzonden op 20 december 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2011, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Vast staat dat het besluit van 4 maart 2010 is bekendgemaakt op 10 maart 2010 en dat het door [appellant] ingediende beroepschrift tegen dat besluit, bij de rechtbank per fax ingekomen op 23 april 2010, buiten de in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn van zes weken is ingediend. In hoger beroep is in geschil de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2.3. [appellant] betoogt - kort samengevat - dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding nu hij door ziekte niet in staat was om tijdig beroep in te stellen, hetgeen wordt bevestigd door de verklaring van zijn huisarts. Volgens [appellant] is het niet aan de rechtbank om een oordeel te geven over de ernst van iemands ziekte en te bepalen wat iemand had kunnen doen aan het einde van de beroepstermijn om overschrijding van die termijn te voorkomen. Hij voert voorts aan dat de rechtbank heeft miskend dat het hem vrij staat om op ieder moment binnen die termijn beroep in te stellen, ook aan het einde van die termijn. [appellant] wijst erop dat hij niet heeft kunnen voorzien dat hij aan het einde van de beroepstermijn ziek zou worden.
2.3.1. Indien een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een zienswijze, bezwaar- of beroepschrift het gevolg is van een niet aan hem toe te rekenen omstandigheid, rust op hem de last de feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Het op 23 april 2010 door de rechtbank per faxbericht ontvangen beroepschrift, bestaat uit een tekst, bevattend een op 18 april 2010 gedateerd pro formaberoep en een hieronder geplaatste, op 23 april 2010 gedateerde tekst, waarin wordt aangegeven dat toezending van bovenstaand reeds geprepareerd bericht binnen de termijn onmogelijk was. Desgevraagd heeft [appellant] bij de rechtbank ter onderbouwing van de gestelde onmogelijkheid de verklaring van huisarts i.o. drs. M. de Groen overgelegd. De rechtbank heeft in deze verklaring geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. In hoger beroep is geen nadere medische verklaring overgelegd. Ter zitting is een toelichting gegeven, waarin [appellant] heeft aangegeven dat, toen de klachten begonnen op 18 april 2010, de huisarts is geconsulteerd, die medicijnen en zuurstof heeft gegeven. Verdere behandeling door een arts vond in de daarop volgende dagen niet plaats. Hoewel op grond van de verklaring van de huisarts i.o. aannemelijk is dat per 18 april 2010 sprake was van ernstige astmaklachten, rechtvaardigt de inhoud van deze verklaring niet de conclusie dat het onmogelijk was voor [appellant] om op enig moment in de drie hierop volgende dagen het door hem reeds geprepareerde pro formaberoepschrift te verzenden, eventueel door inschakeling van een derde. Terecht heeft de rechtbank dan ook geoordeeld dat de ziekte van [appellant] geen reden was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.4. Aan het betoog van [appellant] dat de aangevallen uitspraak in strijd is met de artikelen 1, 6, 13, 14, 17 en 18 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient te worden voorbijgegaan, aangezien dit betoog niet nader is gemotiveerd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011