ECLI:NL:RVS:2011:BR6881

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105941/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan gemeente Veere

Op 31 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Veere het bestemmingsplan voor een perceel in Meliskerke vastgesteld, waarbij de bestemming 'Bedrijf (B)' is toegekend. Tegen dit besluit heeft de verzoeker, wonend te Meliskerke, op 25 mei 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 26 augustus 2011 ter zitting behandeld, waar zowel de verzoeker als de raad vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuijk en G.J. Francke aanwezig waren. Ook een belanghebbende was ter zitting vertegenwoordigd.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoeker vreest dat de bouw van een bedrijfsloods op het perceel overlast zal veroorzaken voor zijn huisartsenpraktijk op het naastgelegen perceel. De raad heeft echter gesteld dat de verkeersbewegingen op het perceel niet direct naast de huisartsenpraktijk zullen plaatsvinden, wat volgens hen minder hinder zal opleveren.

De voorzitter heeft vastgesteld dat het bouwvlak aan de noordzijde van het perceel is gesitueerd, met een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 7 meter. De voorzitter concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bouwvlak op deze locatie te situeren, en dat de vrees van de verzoeker voor brandveiligheid en hinder niet voldoende onderbouwd is. Daarom heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

201105941/2/R2.
Datum uitspraak: 1 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Meliskerke, gemeente Veere,
en
de raad van de gemeente Veere,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 augustus 2011, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuijk en G.J. Francke, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de toekenning van de bestemming "Bedrijf (B)" aan het perceel [locatie 1] te [plaats].
2.3. Het verzoek richt zich ertegen dat op het perceel de mogelijkheid wordt geboden een bedrijfsloods op te richten. [verzoeker] vreest dat vanwege de omvang van de loods en de bedrijfsactiviteiten daarin overlast zal ontstaan voor de huisartsenpraktijk die hij op het naastgelegen perceel [locatie 2] voert. Hij stelt dat het bouwvlak op grotere afstand van de huisartsenpraktijk moet worden gesitueerd.
2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwvlak aan de noordzijde van het perceel, nabij de huisartsenpraktijk, is gesitueerd vanwege de verwachte inrichting van het perceel. De verkeersbewegingen op het perceel zullen daardoor niet vlak naast de huisartsenpraktijk plaatsvinden, maar aan de andere kant van de voorziene loods. Op deze wijze ontstaat volgens de raad minder hinder voor de huisartsenpraktijk.
2.5. Het plan voorziet aan de noordzijde van het perceel in een bouwvlak van 13 bij 16 meter. Ingevolge artikel 3.2.3, sub a en b, van de planregels, in samenhang bezien met de verbeelding geldt voor gebouwen een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 7 meter. Het bouwvlak is voorzien op een afstand van 6 meter van de gevel van de huisartsenpraktijk.
De voorzitter stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden dan de voorheen geldende vaststellen. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het voorgestelde alternatief van [verzoeker] om het bouwvlak aan de zuidzijde van het perceel te situeren, niet opportuun is. In dit verband heeft de raad onweersproken gesteld dat de zuidzijde van het perceel meer geschikt is om te kunnen manoeuvreren en parkeren. Voorts heeft de raad bij zijn besluit mogen betrekken dat met de gekozen situering hinderlijke verkeersbewegingen direct naast de huisartsenpraktijk worden voorkomen. De omstandigheid dat [verzoeker] dat thans niet wenselijk vindt, doet er niet aan af dat de raad in redelijkheid mag uitgaan van de meest wenselijke situatie voor de lange termijn. Daarnaast heeft de raad er ter zitting op gewezen dat de noordelijke grens van het bouwvlak samenvalt met de rooilijnen van de bedrijfsbebouwing ten westen van het perceel [locatie 1]. Gelet hierop zal met de situering van het bouwvlak aan de noordzijde van het perceel verrommeling van het bedrijventerreintje worden voorkomen, hetgeen [verzoeker] verder niet heeft betwist. De voorzitter acht gelet op het vorenstaande niet onredelijk dat de raad er de voorkeur aan heeft gegeven om het bouwvlak aan de noordzijde van het perceel te situeren.
Voorts is ter zitting vastgesteld dat ter plaatse uitsluitend opslag is toegestaan ten behoeve van de bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De voorzitter acht de vrees van [verzoeker] dat de brandveiligheid niet is gegarandeerd omdat ter plaatse niet-risicoarme materialen kunnen worden opgeslagen, voorshands ongegrond. In zoverre is van belang dat in artikel 3.3 van de planregels is opgenomen dat inrichtingen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen ter plaatse niet zijn toegestaan. Voorts behoeft de brandveiligheid van de voorziene loods thans geen bespreking nu de beoordeling daarvan zal volgen in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen die, naar [belanghebbende] ter zitting heeft gesteld, binnenkort zal worden aangevraagd. Voor zover [verzoeker] ter zitting het vermoeden heeft uitgesproken dat op straat zal worden geparkeerd, overweegt de voorzitter dat [belanghebbende] onweersproken heeft gesteld dat op het perceel zelf voldoende parkeergelegenheid aanwezig zal zijn. De voorzitter ziet voorts in het door [verzoeker] aangevoerde ten aanzien van de omvang van de in het plan voorziene loods geen aanleiding voor het oordeel dat een onevenredige hinder voor de huisartsenpraktijk of de omgeving daarvan zal ontstaan.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Verbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2011
612.