ECLI:NL:RVS:2011:BR6875

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007435/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep tegen schadevergoeding

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 september 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding door de staatssecretaris van Justitie. Het verzoek om schadevergoeding was ingediend naar aanleiding van een eerdere afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning en de gevolgen daarvan voor de werkzaamheden van [appellante] als prostituee. De staatssecretaris had op 10 januari 2008 het verzoek om schadevergoeding afgewezen, waarna [appellante] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 14 december 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage had op 30 juni 2010 het beroep van [appellante] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat ingevolge artikel 120 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) hoger beroep slechts mogelijk is tegen uitspraken van de rechtbank over besluiten die na de inwerkingtreding van deze wet zijn bekendgemaakt. Aangezien het besluit van 12 augustus 1999, waar het verzoek om schadevergoeding op is gebaseerd, vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000 is genomen, was de Afdeling onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De Afdeling heeft benadrukt dat het verzoek om schadevergoeding niet los kan worden gezien van het oorspronkelijke besluit van 12 augustus 1999, dat de basis vormt voor de schadeclaim.

De uitspraak concludeert dat de Afdeling zich onbevoegd verklaart om van het hoger beroep kennis te nemen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 7 september 2011.

Uitspraak

201007435/1/H2.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 juni 2010 in zaak nr. 10/902 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie een verzoek van [appellante] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2009 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2010, verzonden op 1 juli 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2010, hoger beroep ingesteld.
De minister van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 januari 2011 heeft de Afdeling [appellante] verzocht om een nadere reactie. Bij brief van 31 januari 2011 heeft [appellante] de gevraagde nadere reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2011, waar de minister voor Immigratie en Asiel, vertegenwoordigd door mr. J.N. Mons, in dienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In de overwegingen wordt onder de minister verstaan de minister voor Immigratie en Asiel en diens rechtsvoorgangers.
2.2. Ingevolge artikel 120 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan hoger beroep slechts worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit dat is bekendgemaakt na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, met uitzondering van een beslissing op bezwaar gericht tegen een besluit bekendgemaakt voor inwerkingtreding van de wet.
2.3. Bij brief van 10 april 1998 heeft [appellante] een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf. Bij besluit van 12 augustus 1999 heeft de minister deze aanvraag afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 21 maart 2003 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is ingetrokken. Bij besluit van 19 november 2004 heeft de minister het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Ook dit besluit is ingetrokken. Bij besluit op bezwaar van 8 december 2005 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard en aan [appellante] een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend van 10 april 1998 tot 10 april 2006.
2.4. Bij brief van 12 december 2006 heeft [appellante] verzocht om schadevergoeding, bestaande uit inkomstenderving voor de periode waarin zij vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning haar werkzaamheden als prostituee niet heeft kunnen uitoefenen.
2.5. Omdat het besluit van 12 augustus 1999 vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000 op 1 april 2001 is bekendgemaakt, zou de Afdeling ingevolge artikel 120 van deze wet, niet bevoegd zijn geweest kennis te nemen van een hoger beroep tegen de uitspraak op het beroep tegen een besluit op bezwaar tegen het besluit van 12 augustus 1999. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr.
201005461/H2), brengt dit met zich dat evenmin hoger beroep openstaat tegen de uitspraak omtrent een verzoek om vergoeding van schade die door dat besluit zou zijn veroorzaakt. Dat de besluiten op bezwaar van 21 maart 2003, 19 november 2004 en 8 december 2005 dateren van na de inwerkingtreding van de Vw 2000 maakt dit, anders dan [appellante] betoogt, gelet op het bepaalde in artikel 120 van de Vw 2000, niet anders. Het verzoek om schadevergoeding van 12 december 2006 kan voorts, anders dan [appellante] heeft aangevoerd, niet worden losgezien van het besluit van 12 augustus 1999, omdat dat het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit is.
2.6. De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011
47-680.