ECLI:NL:RVS:2011:BR6874

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011513/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor uitbreiding veehouderij in Boxtel op basis van geurhinderwetgeving

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel op 12 oktober 2010 een vergunning geweigerd aan [appellant] voor de uitbreiding van zijn veehouderij. De weigering was gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, die een minimale afstand van 100 meter tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom vereist. Het besluit werd op 22 oktober 2010 ter inzage gelegd, waarna [appellant] op 30 november 2010 beroep instelde bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 20 mei 2011 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door een deskundige en het college vertegenwoordigd was door ambtenaren van de gemeente.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Wet geurhinder en de gemeentelijke geurverordening niet in overeenstemming zijn met de door [appellant] aangevoerde argumenten. De Afdeling concludeerde dat de gevraagde vergunning niet kon worden verleend, omdat niet voldaan werd aan de afstandseisen van de Wet geurhinder. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van de geurverordening en dat de belangenafweging door de raad niet onevenwichtig was. Het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de Afdeling bevestigde de weigering van de vergunning door het college.

De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de geurhinderwetgeving en de rol van de gemeenteraad in het vaststellen van lokale verordeningen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 september 2011.

Uitspraak

201011513/1/M2.
Datum uitspraak: 7 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Boxtel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft het college geweigerd aan [appellant] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer te verlenen voor het uitbreiden van de veehouderij aan de [locatie] te Boxtel. Dit besluit is op 22 oktober 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, en het college, vertegenwoordigd door B.A.P. van de Staak en ing. R.J.A.M. van Wersch, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na deze zitting is de zaak door de enkelvoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een meervoudige kamer.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling van de zaak ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het in de Invoeringswet Wabo opgenomen overgangsrecht volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. [appellant] betoogt dat het college de gevraagde vergunning ten onrechte heeft geweigerd op de grond dat niet wordt voldaan aan de in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wet geurhinder) genoemde afstand van 100 meter tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. Volgens [appellant] had de gevraagde vergunning verleend moeten worden, nu wordt voldaan aan de afstanden genoemd in de door de gemeenteraad van Boxtel op 9 september 2008 vastgestelde Verordening geurhinder en veehouderij (hierna: de geurverordening). Voor zover de in de geurverordening genoemde afstanden uitsluitend gelden voor veehouderijen met een bepaald maximum aantal dieren, verdraagt de geurverordening zich volgens [appellant] niet met artikel 6 van de Wet geurhinder en de toelichting bij die wet. Verder berust de keuze voor de in de geurverordening genoemde maximale dieraantallen volgens hem deels niet op een deugdelijke motivering.
2.2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet geurhinder betrekt het bevoegd gezag bij een beslissing inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 9.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object:
a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Ingevolge artikel 6, derde lid, kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere afstand van toepassing is dan de afstand, genoemd in artikel 4, eerste lid, met dien verstande dat deze:
a. ten minste 50 meter bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
b. ten minste 25 meter bedraagt indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
In artikel 2 van de geurverordening zijn de volgende afstanden vastgesteld in afwijking van artikel 4, eerste lid, van de Wet geurhinder. In de bebouwde kom van de gemeente Boxtel bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object ten minste 50 meter voor zover het gaat om een veehouderij met maximaal 56 dieren waarvoor vaste afstanden gelden. In het buitengebied van de gemeente Boxtel bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object ten minste 25 meter voor zover het gaat om een veehouderij met maximaal 200 dieren waarvoor vaste afstanden gelden.
2.2.2. [appellant] heeft vergunning gevraagd voor onder meer het houden van 206 stuks melk- en kalfkoeien, 104 stuks jongvee en 2 paarden, zijnde dieren waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Gelet op de in artikel 2 van de geurverordening genoemde maximale dieraantallen, is dit artikel niet van toepassing op de aangevraagde inrichting.
2.2.3. Aan een algemeen verbindend voorschrift, zoals neergelegd in artikel 2 van de geurverordening, kan slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag - in dit geval de raad van de gemeente Boxtel - om alle verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit zoals de vaststelling van de geurverordening betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter dient bij de beoordeling van zo'n besluit, voor zover het de daaraan ten grondslag liggende belangenafweging betreft, slechts te toetsen of de betrokken belangen zo onevenwichtig zijn afgewogen dat het regelgevend bevoegd gezag niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.2.4. De tekst van artikel 6, derde lid, van de Wet geurhinder biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bij het vaststellen van een andere afstand als bedoeld in die bepaling niet is toegestaan om onderscheid tussen veehouderijen te maken al naar gelang hun omvang. Ook de overige artikelen van de Wet geurhinder bieden voor dit oordeel geen aanknopingspunten. In de memorie van toelichting bij de Wet geurhinder (Kamerstukken II 2005-06, 30 453, nr. 3, blz. 20) is, in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6, weliswaar het volgende vermeld: "Het wetsvoorstel gaat uit van een gebiedsgerichte aanpak, de andere waarde of afstand geldt voor alle veehouderijen in het gebied". Hieruit valt, bij ontbreken van duidelijke aanknopingspunten in de tekst van de Wet geurhinder, evenwel niet af te leiden dat het bij het vaststellen van een andere afstand als bedoeld in artikel 6, derde lid, niet is toegestaan om onderscheid te maken tussen veehouderijen al naar gelang hun omvang. Artikel 6, derde lid, geeft de gemeenteraad in zoverre beleidsvrijheid.
Hetgeen [appellant] aanvoert geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de uitoefening van bedoelde beleidsvrijheid aan de keuze voor de in de geurverordening genoemde maximale dieraantallen een zodanig onevenwichtige belangenafweging ten grondslag heeft gelegd dat hij hiertoe niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten.
Gelet op het vorenstaande, faalt het betoog van [appellant] met betrekking tot de geurverordening.
2.2.5. Vast staat dat niet wordt voldaan aan de in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet geurhinder genoemde afstand van 100 meter en dat het derde lid van artikel 4 niet van toepassing is. Voor zover [appellant] subsidiair aanvoert dat de gevraagde vergunning desondanks verleend had moeten worden, nu de aangevraagde uitbreiding van de melkkoeien in de inrichting op 125 meter van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom is voorzien zodat de uitbreiding niet tot extra geurbelasting zal leiden, overweegt de Afdeling dat de Wet geurhinder, gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, in verbinding met artikel 4, eerste lid, van die wet, hiertoe niet de ruimte biedt. Het college heeft de gevraagde vergunning terecht geweigerd.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. T.C. van Sloten en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011
462-596.