ECLI:NL:RVS:2011:BR6667
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins-de Vin
- H. Troostwijk
- A.B.M. Hent
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank over de inbewaringstelling van een vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, waarin de rechtbank de inbewaringstelling van een vreemdeling had opgeheven. De vreemdeling was op 16 december 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld, en de rechtbank had op 5 januari 2011 geoordeeld dat deze maatregel onterecht was. De minister stelde in hoger beroep dat de rechtbank niet had onderkend dat de vreemdeling de voorbereiding van zijn terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister voerde aan dat de vreemdeling zich eerder niet aan zijn vertrektermijn had gehouden en dat het risico bestond dat hij zich opnieuw aan het toezicht zou onttrekken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank had niet voldoende gemotiveerd waarom een lichter middel, zoals een meldplicht, niet zou werken. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De minister had de maatregel van bewaring terecht opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak. De vreemdeling had geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die de maatregel onevenredig maakten.
De uitspraak benadrukt het belang van de terugkeer van vreemdelingen die zich niet aan hun vertrektermijn houden en de rol van de minister in het handhaven van de vreemdelingenwetgeving. De beslissing werd genomen in het openbaar op 26 augustus 2011, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak de uitspraak ondertekenden.