ECLI:NL:RVS:2011:BR6663
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.A.A. Mondt Schouten
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Maximale termijn van vreemdelingenbewaring voor minderjarigen in politiecel
In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een minderjarige vreemdeling, die op 20 april 2011 werd aangehouden. De vreemdeling, die op dat moment vijftien jaar oud was, werd op dezelfde dag in verzekering gesteld en op 24 april 2011 in vreemdelingenbewaring geplaatst. De vreemdeling verbleef in totaal zes dagen in een politiecel, waarvan drie dagen in strafrechtelijke inverzekeringstelling en drie dagen in vreemdelingenbewaring. De Raad van State moest beoordelen of de duur van de strafrechtelijke inverzekeringstelling meetelt bij de berekening van de maximale termijn van drie dagen voor verblijf in een politiecel, zoals vastgelegd in artikel 16a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). De Raad oordeelde dat de strafrechtelijke inverzekeringstelling geen vrijheidsbenemende maatregel is en dat de Bjj hier niet op van toepassing is. Hierdoor kon de duur van de inverzekeringstelling niet worden meegerekend bij de berekening van de maximale termijn van drie dagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de vreemdeling ongegrond had verklaard. De minister voor Immigratie en Asiel had ter zitting betoogd dat het onderscheid tussen verblijf in een politiecel op basis van strafrechtelijke of vreemdelingenrechtelijke titel van belang is voor de rechtmatigheid van de bewaring. De Raad concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de bewaring binnen de wettelijke termijn had plaatsgevonden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.