201008031/1/V1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 20 juli 2010 in zaak nr. 09/29870 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 9 maart 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2009 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de minister van Justitie een nieuw besluit op de aanvraag (lees: het gemaakte bezwaar) neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister van Justitie bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2011, waar de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister), vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.D.W. Siccama, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. In de overwegingen wordt onder de minister tevens verstaan diens rechtsvoorgangers.
2.2. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien een vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (hierna: het mvv-vereiste).
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet over een geldige mvv beschikt. Ingevolge het vierde lid kan de minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: de hardheidsclausule).
Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1999/00, 26 732, nr. 7, p. 108-109) moet worden afgeleid dat de in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 neergelegde bevoegdheid bedoeld is als discretionair van aard en beperkt van omvang. Gevallen waaromtrent is voorzien dat het mvv-vereiste niet zal kunnen worden tegengeworpen, zijn bij en krachtens artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 van dat vereiste uitgesloten, zodat toepassing van de hardheidsclausule beperkt kan blijven tot zeer uitzonderlijke gevallen die door wet- en regelgever niet zijn voorzien.
Volgens paragraaf B1/1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, dient een vreemdeling, indien in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, een mvv aan te vragen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd.
Volgens paragraaf B1/4.1.1, voor zover thans van belang, wordt van het mvv-vereiste vrijgesteld de vreemdeling van wie de terugkeer in verband met een medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Volgens paragraaf B8/4.4, zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, worden omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst betreffen niet betrokken bij het beoordelen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'medische behandeling' of 'vanwege medische noodsituatie'.
2.2.1. Niet in geschil is dat de vreemdeling de Sierra Leoonse nationaliteit heeft en dat Senegal niet zijn land van herkomst is, maar het dichtstbijzijnde land als bedoeld in paragraaf B1/1 van de Vc 2000.
2.2.2. In verband met de medische situatie van de vreemdeling heeft het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) op 19 januari 2009 aan de minister een advies uitgebracht. Daarin is te lezen dat, voor zover thans van belang, de vreemdeling psychische klachten heeft waarvoor hij wordt behandeld met medicijnen en psychotherapie, en dat, gezien de ernst van de klachten, bij het uitblijven van deze behandeling mogelijk een medische noodsituatie op korte termijn ontstaat. In een aanvullend advies van 26 februari 2009 heeft het BMA te kennen gegeven dat, voor zover thans van belang, voor de klachten van de vreemdeling in Senegal behandeling beschikbaar en medicatie verkrijgbaar is.
2.2.3. Aan de afwijzing van de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling' te verlenen, heeft de minister ten grondslag gelegd dat de vreemdeling niet over een geldige mvv beschikt. In het besluit heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat, voor zover thans van belang, er geen grond is om aan te nemen dat handhaving van het mvv-vereiste zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarbij heeft de minister in aanmerking genomen dat uit voormelde BMA-adviezen weliswaar volgt dat het uitblijven van medische behandeling bij de vreemdeling kan leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, maar dat voor zijn klachten in Senegal - waar de vreemdeling bij gebreke van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Sierra Leone een mvv moet aanvragen - behandeling mogelijk en medicatie verkrijgbaar is. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in dat land betreffen, dienen niet bij de beoordeling van een aanvraag als hier aan de orde te worden betrokken, aldus de minister in het besluit.
2.2.4. In zijn grieven klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat hij zijn standpunt, dat vasthouden aan het mvv-vereiste in dit geval niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat, samengevat weergegeven, de omstandigheden dat de vreemdeling de officiële taal van Senegal niet beheerst, daar niemand kent en ook overigens met dat land geen banden heeft, mede in aanmerking genomen de aard van zijn medische klachten, voor hem een belemmering vormen om toegang te krijgen tot de noodzakelijke medische zorg in Senegal en dat, nu de vreemdeling niet de Senegalese nationaliteit heeft, niet zonder meer kan worden aangenomen dat hij in Senegal gedurende de behandeling van zijn mvv-aanvraag enige aanspraak op medische zorg heeft. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het beleid inzake de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg niet zonder meer van toepassing kan worden geacht op een derde land. Volgens de minister heeft de rechtbank aldus niet onderkend dat, nu de vreemdeling in Senegal een mvv dient aan te vragen, moet worden beoordeeld of in dat land de noodzakelijke behandelmogelijkheden aanwezig zijn. Voorts voert de minister aan dat uitgangspunt van het in paragraaf B8/4.4. van de Vc 2000 neergelegde beleid is dat de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg nimmer wordt betrokken bij de beoordeling van aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning regulier en dat dit beleid, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dan ook een algemene strekking heeft. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat het aan de vreemdeling is om zijn stellingen aannemelijk te maken, aldus de minister.
2.2.5. Gelet op het in paragraaf B1/1 van de Vc 2000 neergelegde uitgangspunt dat, bij afwezigheid van een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf, de mvv dient te worden aangevraagd in het dichtstbijzijnde land waar wel een zodanige vertegenwoordiging is gevestigd - in dit geval Senegal - heeft de minister terecht onderzocht of, voor zover thans van belang, in dat land de voor de vreemdeling noodzakelijke medische behandelmogelijkheden aanwezig zijn ter voorkoming van een eventuele medische noodsituatie gedurende de procedure van zijn mvv-aanvraag.
Zoals volgt uit de uitspraak van 18 december 2007 in zaak nr. 200703445/1 (www.raadvanstate.nl) is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij niet tot Senegal zal worden toegelaten om aldaar een mvv aan te vragen. Anders dan de vreemdeling heeft betoogd, ligt het dan ook niet op de weg van de minister om op dit punt onderzoek te doen. Bovendien heeft de minister ter zitting bij de Afdeling onbestreden toegelicht dat Sierra Leoners op vertoon van hun paspoort toegang hebben tot Senegal en aldaar gedurende negentig dagen mogen verblijven.
Daarnaast heeft de vreemdeling geen feiten of omstandigheden aangevoerd die nopen tot de conclusie dat de minister bij zijn besluitvorming ten onrechte is uitgegaan van de veronderstelling dat de medische zorg in Senegal in beginsel ook voor niet-Senegalezen beschikbaar is.
Voorts acht de Afdeling de overeenkomstige toepassing van het in paragraaf B8/4.4. van de Vc 2000 neergelegde beleid inzake de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg, hoewel dat naar de letter ziet op het land van herkomst, in situaties als hier aan de orde, waarin een vreemdeling in een derde land, niet zijnde het land van herkomst, een mvv dient aan te vragen, niet onredelijk. Het betoog van de vreemdeling dat hij de officiële taal van Senegal niet machtig is, daar niemand kent en ook overigens met dat land geen banden heeft, heeft de minister, wat daarvan ook zij, niet ten onrechte opgevat als omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in Senegal betreffen, zodat deze niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken.
De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de minister het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en dat hij zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het vasthouden aan het mvv-vereiste in dit geval niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
De grieven slagen.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit worden getoetst in het licht van de daartegen door de vreemdeling in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervóór is overwogen, nog moet worden beslist.
2.4. Het betoog van de vreemdeling dat de autoriteiten van het land van herkomst hem niet in het bezit zullen stellen van een paspoort, zodat hij niet in staat zal zijn naar Senegal te reizen, kan niet slagen, reeds omdat het niet is gestaafd.
2.5. De stelling van de vreemdeling dat zijn medische klachten er de oorzaak van zijn dat hij de door de minister gevraagde bescheiden ter staving van het gestelde familie- en gezinsleven met een partner en kind in Nederland niet heeft overgelegd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Het betoog van de vreemdeling dat hem om die reden het niet overleggen van deze bescheiden niet kan worden toegerekend, treft, nog daargelaten of hij het verzamelen en overleggen van deze bescheiden niet aan iemand anders had kunnen overlaten, reeds hierom geen doel. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat, nu de vreemdeling zijn familie- en gezinsleven in Nederland niet heeft gestaafd, het stellen van het mvv-vereiste geen schending van het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht op respect voor het familie- en gezinsleven betekent.
2.6. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 20 juli 2010 in zaak nr. 09/29870;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Prins
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011
363-660.
Verzonden: 31 augustus 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,