201103165/1/M1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij besluit van 21 december 2010 heeft het college zijn beslissing om op 7 december 2010 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 115,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 24 februari 2011 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2011, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 april 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi en mr. N. el Oualid, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
In artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 is bepaald dat krachtens artikel 10, vierde lid, en artikel 4, derde lid, van de Afvalstoffenverordening inzamelmiddelen moeten worden aangeboden op de vastgestelde inzameldag zoals aangegeven in bijlage 4 (inzameldagenboek) vanaf 07.00 uur.
2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 7 december 2010 is aangetroffen op de openbare weg aan de Karel Doormanstraat te Rotterdam ter hoogte van nummer 2. Volgens het college is deze huisvuilzak, blijkens twee daarin aangetroffen poststukken met naam- en adresgegevens van [appellant], afkomstig van [appellant] en heeft hij deze in strijd met artikel 11 van de Afvalstoffenverordening in verbinding met artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling aangeboden.
2.2.1. [appellant] betoogt dat hij de desbetreffende huisvuilzak niet ter inzameling heeft aangeboden en hij aldus niet kan worden aangemerkt als overtreder.
2.2.2. Ingevolge artikel 5:9, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vermeldt de beschikking tot oplegging van een bestuurlijke sanctie de overtreding alsmede het overtreden voorschrift.
2.2.3. In het rapport van de gemeente Rotterdam (Stadstoezicht) van 8 december 2011, nummer 47116, is vermeld dat op dinsdag 7 december 2010, om 19.06 uur, aan de openbare weg ter hoogte van het perceel Karel Doormanlaan 2 een huisvuilzak is aangetroffen. Volgens dit rapport, dat ten grondslag ligt aan het besluit van 21 december 2010, is de huisvuilzak niet op de voorgeschreven inzameldag aangeboden. In het besluit van 21 december 2010 overweegt het college dat het huisvuil is aangeboden op een andere dag dan is voorgeschreven. Ook in het besluit van 24 februari 2011 heeft het college dit overwogen. In dat besluit heeft het college tevens overwogen dat het aannemelijk is dat het huisvuil op dinsdag 7 december 2010, zijnde een inzameldag, op een te laat tijdstip ter inzameling is aangeboden. Daarbij wijst het college in dat besluit op artikel 11 van de Afvalstoffenverordening waarin volgens hem is bepaald dat huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden tussen 06.00 uur en het tijdsip van inzamelen op de daartoe aangewezen ophaaldagen. Artikel 11 noemt echter geen tijdstip waarop het huisvuil moet worden aangeboden.
Naar het oordeel van de Afdeling zijn door deze tegenstrijdigheden de overtreding en het overtreden voorschrift niet voldoende duidelijk weergegeven. Het besluit van 24 februari 2011 is daarmee in strijd met artikel 5:9, aanhef en onder a, van de Awb.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 24 februari 2011 dient te worden vernietigd. Het besluit van 21 december 2010 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 24 februari 2011, kenmerk A.B.2010.4.13277/BST;
III. herroept het besluit van 21 december 2010;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011