ECLI:NL:RVS:2011:BR6362

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008524/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Vossehol 2 - 2010 - Berghem en de bouwmogelijkheden voor appellant

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Vossehol 2 - 2010 - Berghem" dat op 1 juli 2010 door de raad van de gemeente Oss is vastgesteld. Appellant, wonend te Berghem, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer op 15 juli 2011. Appellant stelt dat het bestemmingsplan ten onrechte geen mogelijkheden biedt voor het bouwen van twee woningen op zijn gronden. Hij beroept zich op een eerdere overeenkomst die volgens hem de bouw van drie woningen mogelijk maakt ter compensatie van het opheffen van zijn agrarische bedrijf. De raad van de gemeente Oss heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de notitie "Verzoeken en toezeggingen bestemmingsplan Vossenbosstraat" het uitgangspunt was voor het bestemmingsplan en dat er voorwaarden zijn verbonden aan de bouwmogelijkheden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de raad niet in strijd heeft gehandeld met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht door de zienswijzen van appellant samengevat weer te geven. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid aan het plandeel een woonbestemming heeft kunnen geven, mede gelet op de voorgeschiedenis van het perceel en eerdere uitspraken. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 31 augustus 2011.

Uitspraak

201008524/1/R3.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Berghem, gemeente Oss,
en
de raad van de gemeente Oss,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2010, kenmerk 2010-50, heeft de raad het bestemmingsplan "Vossehol 2 - 2010 - Berghem" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.F.M. van Erp, advocaat te Oss, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. Witte en ir. A. Straathof, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met het plan wordt beoogd een regeling vast te stellen voor de plandelen van het bestemmingsplan "Vossehol, Berghem" waaraan goedkeuring door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant is onthouden.
2.2. [appellant] voert aan dat het plandeel met de bestemming "Wonen-Woonhuizen" voor de aan [appellant] toebehorende gronden aan de [locatie] te Berghem ten onrechte geen mogelijkheden biedt voor het bouwen van twee woningen. [appellant] meent dat de raad de op 10 maart 2004 tot stand gekomen overeenkomst te beperkt uitlegt en met dit plan bedoelde overeenkomst nog steeds niet is nagekomen. Volgens [appellant] is de bedoeling van de overeenkomst dat zijn agrarische bedrijf verdwijnt en dat het in de plaats daarvan voor hem mogelijk wordt om drie woningen te bouwen. Dit ter compensatie van het met de opheffing van het agrarische bedrijf gepaard gaande inkomens- en kapitaalverlies. [appellant] meent de bedoeling van de overeenkomst onder andere te kunnen ontlenen aan de brief van de gemeente Oss die per faxbericht op 31 mei 2007 bij Overwater Rentmeesterkantoor B.V. is ingekomen. Verder doet [appellant] een beroep op de brief van 10 juni 2010, waarin de situatie van [appellant] wordt vergeleken met het perceel [locatie a]. De raad is volgens [appellant] in de zienswijzennota niet gemotiveerd op deze stukken ingegaan en heeft de naar voren gebrachte zienswijzen behandeld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.2.1. De raad stelt dat de notitie "Verzoeken en toezeggingen bestemmingsplan Vossenbosstraat" het uitgangspunt was voor het bestemmingsplan "Vossehol" en daarmee ook voor het voorliggende plan. In die notitie staat ten aanzien van het perceel [locatie] dat in principe meegewerkt kan worden aan de realisatie van een woning, onder de voorwaarde dat het agrarische bedrijf ter plaatse zal worden opgeheven. Wel dient daarbij de ruimtelijke en functionele karakteristiek van het gebied behouden te blijven zodat volgens de raad op het achter de huiskavel gelegen gedeelte van bedoeld perceel geen bebouwing is toegelaten.
2.2.2. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.2.3. Bij besluit van 21 juni 2007 heeft de raad het bestemmingsplan "Vossehol, Berghem" vastgesteld. Dit plan is door het college van gedeputeerde staten bij besluit van 28 januari 2008 goedgekeurd. Tegen dit besluit is onder andere door [appellant] beroep ingesteld. De Afdeling heeft bij uitspraak van 1 juli 2009, met zaak nr.
200801612/1, voor zover hier van belang, als volgt overwogen:
"De Afdeling stelt vast dat in onderdeel 6 van de overeenkomst is vastgelegd dat aan het perceel [locatie] de bestemming "Woondoeleinden" zal worden toegekend, waarbij voorts is vastgelegd dat de agrarische bestemming van het perceel zal komen te vervallen. In tegenstelling tot onderdeel 3 van de overeenkomst, dat betrekking heeft op de mogelijkheid van de bouw van een extra woning en dat uitdrukkelijk slechts betrekking heeft op het perceelsgedeelte met kadastraal nummer 3883 ten zuiden van de reeds bestaande woning, bevat onderdeel 6 geen nadere omschrijving van de gronden waarop wordt gedoeld met de term "het perceel [locatie]", zodat de, volgens de raad beoogde, beperking tot een deel van die gronden uit dit onderdeel niet zonder meer kan worden afgeleid. Het ter zitting namens de raad naar voren gebrachte standpunt dat een redelijke uitleg van dit onderdeel, bezien in het licht van de voorgeschiedenis en de bedoeling van de overeenkomst, met zich brengt dat de overeenkomst op dit punt slechts betrekking heeft op het verlenen van medewerking aan de bouw van één woning naast de al bestaande, kan de Afdeling niet onderschrijven, nu de raad de ter zitting door de Afdeling gestelde vragen omtrent de voorgeschiedenis van de overeenkomst en de wijze waarop daaruit de bedoeling van de overeenkomst zou kunnen blijken niet op bevredigende wijze heeft beantwoord.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd waarom aan de gronden van [appellant] gelegen aan de [locatie] in het plan slechts ten dele de bestemming "Woondoeleinden woonhuizen" en voor het overige de bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd" is toegekend.
2.2.4. Het bestreden besluit is daarop vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan bedoeld plandeel. Bij besluit van 6 augustus 2009 heeft het college van gedeputeerde staten goedkeuring onthouden aan dit plandeel.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juli 2008 in zaak nr.
200705923/1) voorziet de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) noch het daarbij behorende overgangsrecht in een bepaling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 van de Wro een besluit tot onthouding van goedkeuring aan een onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) tot stand gekomen plan in acht neemt. Artikel 30 van de WRO heeft derhalve geen betekenis voor een op grond van de Wro vast te stellen bestemmingsplan.
Hieruit volgt dat de raad niet gehouden was om het besluit tot onthouding van goedkeuring van 6 augustus 2009 in acht te nemen bij het besluit van 1 juli 2010, dat is genomen op grond van de Wro. Dit neemt niet weg dat de raad wel de vrijheid had om onverplicht bij dit besluit van het college van gedeputeerde staten aan te sluiten. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid aan het bestreden plandeel een woonbestemming heeft kunnen geven, mede gelet op de voorgeschiedenis rond dit perceel en de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2009.
2.2.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in twee bouwvlakken op het bestreden plandeel zou voorzien. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de brief van de gemeente Oss, die per faxbericht op 31 mei 2007 bij Overwater Rentmeesterkantoor B.V. is ingekomen, weliswaar staat dat in ruil voor het opheffen van bedrijfsbestemmingen extra bouwmogelijkheden worden toegekend, maar dit zinsdeel niet enkel gaat over het perceel van [appellant] maar over het gebied Vossehol, waar meer bedrijfsbestemmingen zijn opgeheven. Het perceel van [appellant] wordt slechts als voorbeeld genoemd, hetgeen ook blijkt uit het gebruikte woord "zoals". Uit hetgeen is overwogen onder 2.2.3. volgt dat met de woning ten zuiden van de woning van [appellant] een bouwmogelijkheid is toegekend in ruil voor de opheffing van de bedrijfsbestemming. Aan de brief kunnen geen verwachtingen worden ontleend voor meer woningbouwmogelijkheden op de gronden van [appellant] . De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.2.6. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de [locatie a] wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat het gebouw aan de [locatie a] geen woonbestemming heeft. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat bezien zal worden of handhavend opgetreden zal worden. De raad heeft verder naar voren gebracht dat de situaties in zoverre verschillen dat het gebouw aan de [locatie a], waarin eventueel een functieverandering plaatsvindt, er reeds staat terwijl [appellant] op zijn perceel nieuwe bouwmogelijkheden wenst. Dat, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, ten noorden van de bestaande woning aan de [locatie] een schuur heeft gestaan en het derhalve ook hier om bestaande bebouwing gaat, kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien dit een ander perceel is dat niet in het voorliggende plan is opgenomen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011
350-661.