ECLI:NL:RVS:2011:BR6349

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100582/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vennootschap tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen een boete van € 33.500,00 die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was opgelegd. De boete was het gevolg van overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen en de Algemene wet bestuursrecht. De vennootschap betoogde dat zij het besluit van 29 juni 2009 nooit had ontvangen, wat zou verklaren waarom het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het te laat was ingediend. De vennootschap voerde aan dat haar boekhouder op 11 augustus 2009 navraag had gedaan bij de minister over het uitblijven van het besluit, waarna een kopie van het besluit was toegestuurd. De vennootschap stelde dat de minister niet had aangetoond dat het besluit op de juiste wijze was verzonden en dat zij niet in verzuim was, omdat het bezwaarschrift slechts een dag te laat was ingediend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de minister aannemelijk had gemaakt dat het besluit op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vennootschap het besluit kort na de verzenddatum had ontvangen. De stelling van de vennootschap dat er sprake was van een onjuiste postbezorging werd verworpen, evenals het argument dat de vennootschap niet in verzuim was omdat het bezwaar slechts een dag te laat was ingediend. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201100582/1/V6.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[vennootschap], gevestigd te Amsterdam, waarvan de vennoten zijn [vennoot A], wonend te Hoofddorp, en [vennoot B], wonend te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2010 in zaak nr. 10/1100 in het geding tussen:
de vennootschap
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2009 heeft de minister de vennootschap een boete van € 33.500,00 opgelegd wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid en 15, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen en artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij besluit van 28 januari 2010 heeft de minister het daartegen door de vennootschap gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vennootschap ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2011. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2011, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door haar [vennoot B], bijgestaan door mr. D.Y. Li, advocaat te Groningen, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door mr. S. Smit, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid, is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister het bezwaar gericht tegen het besluit van 29 juni 2009 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat dit te laat zou zijn ingediend. Zij voert hiertoe aan dat zij het besluit nooit heeft ontvangen, hetgeen volgens haar blijkt uit de omstandigheden dat haar boekhouder op 11 augustus 2009 telefonisch navraag heeft gedaan bij de minister omtrent het uitblijven van het besluit en de minister haar een kopie van het besluit heeft toegestuurd. Volgens de vennootschap had de minister de telefoonnotitie waaruit deze omstandigheden blijken in het geding moeten brengen. Voorts heeft de minister volgens de vennootschap met het overleggen van een uitdraai uit het postregistratiesysteem niet aannemelijk gemaakt dat het besluit bij haar is aangekomen. Tot slot voert de vennootschap aan dat zij ook overigens niet in verzuim was, omdat het bezwaarschrift slechts een dag te laat is ingediend.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 mei 2011 in zaak nr. 201010777/1/V1; www.raadvanstate.nl) hanteren de hoogste bestuursrechters alle als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.
Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak evenzeer heeft overwogen, sluit deze precisering van de benadering van het bewijs van ontvangst van niet-aangetekend verzonden stukken aan bij de rechtspraak van de Hoge Raad (zie HR 15 december 2006, nr. 41882, LJN, AZ 4416, BNB 2007/112 en HR 10 juli 2009, nr. 08/01578, LJN, BG4156, BNB 2009/246) en draagt aldus bij aan de rechtseenheid in het bestuursrecht.
2.2.2. Voor zover de vennootschap heeft bedoeld te betogen dat in gevallen als deze sprake is van discriminatoire bejegening van de burger ten opzichte van het bestuursorgaan, faalt dit betoog reeds omdat het niet nader is toegelicht.
2.2.3. Het besluit van 29 juni 2009 is niet aangetekend verzonden. De rechtbank heeft terecht in de door de minister gegeven toelichting op zijn postregistratiesysteem en de door hem overgelegde uitdraai daarvan, grond gezien voor het oordeel dat aannemelijk is dat het besluit van 29 juni 2009 op dezelfde dag aan de vennootschap is verzonden. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de vennootschap het besluit kort na 29 juni 2009 heeft ontvangen.
De stelling van de vennootschap dat uit de uitdraai van het postregistratiesysteem van de minister niet blijkt dat het besluit van 29 juni 2009 bij de vennootschap is aangekomen, noch de stelling dat eerst nadat telefonisch door de boekhouder navraag is gedaan, op 11 augustus 2009 een kopie van het besluit van 29 juni 2009 is ontvangen en de vennootschap slechts een dag te laat bezwaar heeft gemaakt, terwijl in andere vergelijkbare gevallen door haar wel tijdig bezwaar is gemaakt, bieden grond voor het oordeel dat de postbezorging niet naar behoren heeft gefunctioneerd en het besluit van 29 juni 2009 niet kort na die datum door de post bij de vennootschap is bezorgd. De rechtbank is evenzeer terecht tot dat oordeel gekomen. De enkele omstandigheid dat slechts een dag te laat bezwaar is gemaakt, biedt geen grond voor het oordeel dat de vennootschap niet in verzuim is geweest.
Voorts is door de minister niet bestreden dat de boekhouder van de vennootschap telefonisch contact heeft opgenomen met de minister en naar aanleiding hiervan een kopie van het besluit van 29 juni 2009 aan de vennootschap is toegezonden. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de minister een telefoonnotitie van het gesprek met de boekhouder in het geding had dienen te brengen, te minder nu een dergelijke telefoonnotitie het vermoeden van ontvangst van het besluit van 29 juni 2009 kort na die datum niet ontzenuwt.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011
382-532.