201102330/1/M1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Bij besluiten van 21 december 2010 heeft het college zijn beslissing om op 6 december 2010 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (twee maal € 115,00) voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 14 februari 2011 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2011, waar de gemeente, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi en mr. N. el Oualid, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepalingen in deze verordening.
Ingevolge het tweede lid geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:
a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of
b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
2.2. In artikel 5, tweede lid, aanhef onder c, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is bepaald dat krachtens artikel 10, vierde lid, en artikel 4, derde lid, van de Afvalstoffenverordening inzamelmiddelen moeten worden aangeboden op de vastgestelde inzameldag zoals aangegeven in bijlage 4 (inzameldagenboek) vanaf 07.00 uur.
2.3. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.4. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van twee huisvuilzakken met huishoudelijke afvalstoffen die op 6 december 2010 zijn aangetroffen op de openbare weg aan de Groene Hilledijk te Rotterdam ter hoogte van nummer 223. Volgens het college zijn deze huisvuilzakken, blijkens daarin aangetroffen materialen met naam- en adresgegevens van [appellant], afkomstig van [appellant] en heeft hij deze in strijd met artikel 11, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang met artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling aangeboden.
2.5. Voor zover [appellant] betoogt dat het college niet heeft bewezen dat hij de overtreding heeft begaan, overweegt de Afdeling het volgende.
2.5.1. Uit de processen-verbaal van 7 december 2010 met de nummers 46978 en 47053 blijkt dat er op 6 december 2010 zowel om 9.15 uur als 9.17 uur een huisvuilzak is aangetroffen op de Groene Hilledijk ter hoogte van nummer 223, terwijl deze dag niet was aangewezen als inzameldag. Dit is in strijd met artikel 11, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang met artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit.
De huisvuilzakken kunnen tot [appellant] worden herleid nu in één huisvuilzak reclamepost van Eneco en in de andere huisvuilzak een brief van UPC Nederland zijn aangetroffen, op welke poststukken de naam en het adres van [appellant] zijn vermeld. Dit betekent dat in de regel mag worden aangenomen dat [appellant] ook de overtreder is. Dat één poststuk reclamepost betrof maakt dit niet anders.
[appellant] heeft voorts niet aangetoond, en evenmin aannemelijk gemaakt, dat hij de huisvuilzakken niet zelf ter inzameling heeft aangeboden. Het college is er derhalve terecht van uitgegaan dat hij de bovengenoemde bepalingen heeft overtreden.
2.6. [appellant] betoogt dat het onredelijk is dat hij tweemaal de kosten van de bestuursdwang moet betalen.
2.6.1. Gelet op de zich voordoende omstandigheden is het college er terecht van uitgegaan dat sprake is van twee overtredingen ten aanzien waarvan twee maal spoedeisende bestuursdwang is toegepast. Het college heeft dan ook twee maal het bedrag van € 115,00 in rekening kunnen brengen.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011