201101128/1/H2.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Huppel, gemeente Winterswijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 december 2010 in zaak nr. 09/4472 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Gelderland.
Bij besluit van 29 september 2009 heeft het college het Beheerplan Provincie Gelderland 2009 (hierna: het natuurbeheerplan), een natuurbeheerplan als bedoeld in de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2009 (hierna: de SNLG 2009), vastgesteld.
Bij uitspraak van 16 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 maart 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.M. Menting en ir. J. van Kuijk, beiden werkzaam bij de provincie Gelderland, is verschenen.
2.1. Het besluit van 29 september 2009 is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daartoe heeft het college op 19 mei 2009 het ontwerp van dit besluit vastgesteld, daarvan kennis gegeven en het van 2 juni 2009 tot en met 13 juli 2009 ter inzage gelegd.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] met toepassing van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellant] redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft daartoe overwogen, dat de brief van [appellant] van 26 juni 2009, gelet op de inhoud van deze brief en de verwijzing daarin naar de in de brief van 12 februari 2009 vervatte zienswijze, die onmiskenbaar betrekking heeft op een ander beheerplan in het kader van de Natura 2000, niet kan worden aangemerkt als een zienswijze over het ontwerpbesluit van 19 mei 2009.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van 26 juni 2009 niet kan worden aangemerkt als een zienswijze over het ontwerpbesluit van 19 mei 2009 en om die reden zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellant] voert daartoe aan, dat de rechtbank niet zelf kon bepalen of de brief van 26 juni 2009 een zienswijze bevat over het ontwerpbesluit, nu het college in verweer bij de rechtbank heeft toegegeven dat deze brief ook betrekking heeft op de onderhavige procedure. De rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met de uit de Awb voortvloeiende verplichting heeft nagelaten om navraag te doen bij [appellant] over de aard en inhoud van zijn zienswijze. Dat het college dit heeft nagelaten dient niet voor zijn rekening en risico te komen, aldus [appellant].
2.3.1. De rechtbank heeft artikel 6:13 van de Awb terecht als een bepaling van openbare orde aangemerkt. De rechtbank heeft dan ook terecht ambtshalve beoordeeld of [appellant] een zienswijze over het ontwerpbesluit van 19 mei 2009 naar voren heeft gebracht. De rechtbank hoefde geen acht te slaan op het door het college in dat verband ingenomen standpunt over de aard en inhoud van de brief van 26 juni 2009.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juli 2008 in zaak nr.
200707005/1), stelt artikel 3:15, eerste lid, van de Awb, slechts geringe eisen aan de inhoud van een zienswijze. Voldoende is dat de desbetreffende brief kan worden aangemerkt als een reactie op het ontwerpbesluit.
In de brief van 26 juni 2009 vermeldt [appellant] dat hij zijn zienswijze, vervat in de brief van 12 februari 2009, handhaaft. In die laatste brief heeft [appellant] vermeld dat zijn zienswijze betrekking heeft op een beheerplan van het Natura-2000 gebied "Het Korenburgerveen" en dat hij bevreesd is dat hij door dit beheerplan wordt belemmerd in de bedrijfsvoering van drie percelen, nabij dit gebied. In de brief van 26 juni 2009 heeft [appellant] voorts medegedeeld dat hij nog overweegt of hij een nieuwe aanvraag om een subsidie zal indienen en dat hij niet wil dat zijn eigendom wordt teruggegeven aan de natuur. Deze brief is niet goed te begrijpen als louter een verwijzing naar de in de brief van 12 februari 2009 vervatte zienswijze, nu juist het onderhavige natuurbeheerplan voorziet in een beoordelingskader voor subsidies. Dit geldt eens temeer, nu de brief van 26 juni 2009 kort na de kennisgeving van het ontwerpbesluit is ingekomen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte de brief van 26 juni 2009 niet aangemerkt als een reactie op het ontwerpbesluit van 19 mei 2009.
2.3.3. Gelet op het vorengaande is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de brief van 26 juni 2009, geen zienswijze is als bedoeld in artikel 6:13 van de Awb en heeft het beroep van [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Gelet hierop zal de Afdeling alsnog de bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
2.5. [appellant] betoogt dat het college bij het besluit van 29 september 2009 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de zienswijze, vervat in de brief van 26 juni 2009.
2.5.1. Het college heeft toegegeven dat de brief van 26 juni 2009 in het ongerede is geraakt en niet is betrokken bij de totstandkoming van het besluit van 29 september 2009. In zoverre slaagt het betoog van [appellant].
Dit leidt echter niet tot het door hem beoogde doel. Het college heeft genoegzaam toegelicht dat de inhoud van de brief van 26 juni 2009, gelezen in samenhang met zijn brief van 12 februari 2009, niet zou hebben geleid tot een wijziging van het besluit van 29 september 2009. Zoals hiervoor in 2.3.2. is overwogen, heeft [appellant] in deze brieven naar voren gebracht dat hij vreest te worden belemmerd in de bedrijfsvoering ten aanzien van drie percelen grond nabij het natura-2000 gebied "Het Korenburgerveen" en dat hij niet wil dat het college die percelen grond toevoegt aan de natuur. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het natuurbeheerplan geen grondslag biedt voor een dergelijke toevoeging en dat er geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat [appellant] door het natuurbeheerplan wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering, nu het natuurbeheerplan een kader biedt voor het beoordelen van aanvragen om subsidies ingevolge de SNLG 2009 op vrijwillige basis. Er bestaat derhalve geen aanleiding om het beroep van [appellant] alsnog gegrond te verklaren en het besluit van 29 september 2009 te vernietigen.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 september 2009 van het college alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.8. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 december 2010 in zaak nr. 09/4472;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011