ECLI:NL:RVS:2011:BR6310

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004034/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nijverdal-Zuid vastgesteld door de raad van de gemeente Hellendoorn

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Nijverdal-Zuid" dat op 2 februari 2010 door de raad van de gemeente Hellendoorn is vastgesteld. Het besluit werd op 13 maart 2010 ter inzage gelegd. Appellant, J.M., heeft op 23 april 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 juli 2011 behandeld. Appellant betoogt dat het plandeel met de bestemming "Wonen-2" in strijd is met eerdere toezeggingen van gemeentelijke medewerkers en dat hij erop mocht vertrouwen dat het perceel onbebouwd zou blijven. De raad van de gemeente Hellendoorn stelt echter dat mondelinge toezeggingen niet meer te achterhalen zijn en dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan bij de raad ligt, niet bij ambtenaren of wethouders. De Afdeling overweegt dat er geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen van niet-beslissingsbevoegden. Appellant stelt verder dat er geen ontheffing is verkregen voor hogere geluidgrenswaarden en dat het plan een stedenbouwkundige onderbouwing mist. De raad heeft echter aangegeven dat de geluidbelasting op de gevel van de woning al is vastgesteld en dat er een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing voor het plan is. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bestemmingsplan vast te stellen en dat het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

201004034/1/R3.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
J.M. [appellant], wonend te Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
appellant,
en
de raad van de gemeente Hellendoorn,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2010, kenmerk 09int01595, heeft de raad van de gemeente Hellendoorn het bestemmingsplan "Nijverdal-Zuid" vastgesteld. Het besluit is op 13 maart 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door drs. M.H.J.R. Hesselink, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Brinker en M. Broekhuis, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het beroep richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen-2" ter plaatse van het perceel [locatie]. Het plan voorziet in de mogelijkheid om ter plaatse van het perceel [locatie] een woning te bouwen.
2.2. [appellant] stelt dat, nu medewerkers van de gemeente aan door hem ingeschakelde makelaars hebben toegezegd dat op het perceel [locatie] geen planologische ontwikkelingen te verwachten zijn en dat de op het perceel rustende bestemming "Nutsbedrijven" uit het voorheen geldende plan gehandhaafd zou blijven, hij erop mocht vertrouwen dat het genoemde perceel onbebouwd zou blijven. Dat er eerder een principetoezegging door een wethouder is gedaan aan een andere partij om ter plaatse van het voormelde perceel te mogen bouwen, doet daar volgens [appellant] niet aan af, omdat hij daarvan ten tijde van de aankoop van zijn woning niet op de hoogte was.
2.2.1. De raad stelt dat mondelinge mededelingen aan de door [appellant] ingeschakelde makelaar niet meer te achterhalen zijn. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat er weliswaar een schriftelijke principetoezegging is gedaan door een oud-wethouder waarin is aangegeven dat het college van burgemeesters en wethouders van Hellendoorn in beginsel bereid is om medewerking te verlenen aan de bouw van een woning op het perceel [locatie], maar dat de voornoemde medewerkers van de gemeente hiervan mogelijk niet op de hoogte waren. Bovendien zijn ruimtelijke inzichten nu eenmaal aan veranderingen onderhevig, aldus de raad.
2.2.2. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat in beginsel geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij ambtenaren noch bij een wethouder, maar bij de raad van de gemeente Hellendoorn. De raad van de gemeente Hellendoorn heeft reeds hierom het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de vaststelling van het plan niet mogelijk is zonder dat een ontheffing is verkregen voor hogere geluidgrenswaarden vanwege het wegverkeerslawaai. Bij besluit van 1 december 2009 is voor het perceel een waarde gesteld op grond van de Wet geluidhinder vanwege de geluidbelasting op de gevel van de woning. Dit besluit is onherroepelijk. Het betoog mist feitelijke grondslag.
2.4. [appellant] betoogt verder dat het plan een stedenbouwkundige onderbouwing mist ten aanzien van de te realiseren woning. De mededeling dat de open ruimte in de straatwand op een goede manier wordt ingevuld met een passende bebouwing, kan volgens hem niet als een stedenbouwkundige onderbouwing worden aangemerkt. Hij betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening met zijn belangen heeft gehouden. Hij vreest een aantasting van zijn privacy.
2.4.1. De raad stelt dat de keus om tot een extra woningbouwmogelijkheid te komen op het perceel [locatie] wel degelijk is voorzien van een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing, waarbij tevens rekening is gehouden met de belangen van [appellant]. Bij de ontwikkeling van een bouwplan voor deze locatie is aansluiting gezocht bij het karakter en korrelgrootte van bestaande woningen in de directe omgeving. Met dit bouwplan wordt de open ruimte in de straatwand op een goede manier ingevuld met een ter plaatse passende bebouwing.
2.4.2. In paragraaf 5.5 van de plantoelichting is de onderbouwing voor de woningbouwmogelijkheid aan de [locatie] opgenomen.
2.4.3. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt aan de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan. Daarbij dient de raad bij het vaststellen van het plan ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht de relevante feiten vast te stellen en de nodige kennis te vergaren over de af te wegen belangen. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de raad de mogelijkheid om een open ruimte te benutten op een wijze die aansluit bij de omringende bebouwing, bij de belangenafweging mogen betrekken.
2.4.4. Het bouwvlak op het perceel [locatie] is zodanig gesitueerd ten opzichte van de woning van [appellant] dat dit tot enige aantasting van de privacy voor [appellant] zal kunnen leiden. Gezien de stukken en het verhandelde ter zitting behoeft echter voor een ernstige aantasting van de privacy niet te worden gevreesd. Geen aanleiding bestaat dan ook voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de met de toekenning van de bestemming "Wonen" verbonden belangen dan aan het belang dat [appellant] hecht aan het ongewijzigd blijven van de bestemming van het naast zijn eigendom gelegen perceel. De beroepsgrond faalt.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat een verklaring van geen bezwaar van de Gasunie in verband met een langs het bouwperceel gelegen gasleiding, die verlegd moest worden, ontbreekt.
2.5.1. De raad betoogt dat voor het plan advies is gevraagd aan de N.V. Nederlandse Gasunie alsmede aan de Regionale brandweer Twente, en dat deze beide instanties hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen het toekennen van een woonbestemming.
2.5.2. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting hebben de Gasunie en Regionale brandweer Twente verklaard geen bezwaar te hebben tegen het toekennen van een woonbestemming op het perceel. De beroepsgrond mist feitelijke grondslag.
2.6. [appellant] stelt dat het plan onvoldoende rekening houdt met de op het perceel aanwezige groenopstanden, te weten twee inlandse eiken die ten behoeve van woningbouw moeten wijken. In dat verband voert hij aan dat het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn een vergunning heeft verleend voor het kappen van de eiken op het perceel [locatie], waarbij voor een boom geen compensatie is vereist en voor de andere een plicht tot verplaatsen van de boom geldt, waarbij er aan voorbij wordt gegaan dat de boom dit ongetwijfeld niet overleeft.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de eik met een diameter van 30 centimeter volgens de boomdeskundige van de gemeente geen bijzondere waarde heeft en dat hiervoor een kapvergunning zal worden verleend. Ten aanzien van de eik met een diameter van 60 centimeter stelt de raad dat het volgens de boomdeskundige mogelijk is om deze te verplaatsen naar een andere locatie. Dat zal als voorwaarde worden gesteld in de vereiste kapvergunning. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat inmiddels een kapvergunning voor de twee inlandse eiken is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn en dat hierin ten aanzien van de eik met een diameter van 60 cm ter compensatie een herplantplicht is opgenomen.
2.6.2. De Afdeling merkt allereerst op dat de beslissing op een aanvraag om een kapvergunning buiten het kader van deze procedure valt. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad niet mocht afgaan op het advies van de boomdeskundige noch voor het oordeel dat de raad bij een afweging van belangen niet een groter gewicht heeft mogen toekennen aan de met de toekenning van de bestemming "Wonen" verbonden belangen dan aan het behoud van beide inlandse eiken die in het plangebied aanwezig zijn.
2.7. [appellant] betoogt ten slotte dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de gevolgen van het plan voor de in het plangebied voorkomende flora en fauna, in het bijzonder voor de steenmarter die volgens hem op het perceel is gehuisvest.
2.7.1. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) nodig is en zo dat laatste het geval is, of die kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
2.7.2. Volgens de door Eelerwoude BV in opdracht van de raad uitgevoerde quick-scan van 3 december 2009 bevinden zich in het plandeel geen vaste rust- of verblijfplaatsen van de steenmarter. Het perceel [locatie] kan weliswaar onderdeel uitmaken van het foerageergebied van de steenmarter, maar de projectlocatie heeft een zodanig geringe omvang ten opzichte van de territoriumgrootte van de steenmarter, dat er geen negatief effect is op de populatie steenmarters in Nijverdal, aldus de quick-scan. [appellant] heeft geen argumenten aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat niet van de juistheid van de quick-scan kan worden uitgegaan.
Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid op voorhand had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.9. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011
539-685.