ECLI:NL:RVS:2011:BR6308

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010631/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Landelijk Gebied gemeente Brielle

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van de gemeente Brielle, dat op 13 maart 2007 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft op 6 september 2010 opnieuw besloten over de goedkeuring van dit bestemmingsplan. Appellanten, waaronder glastuinbouwbedrijven, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 juni 2011 behandeld. De appellanten betogen dat het college ten onrechte het plandeel met de bestemming 'Agrarische doeleinden (A)' heeft goedgekeurd, omdat dit hen zou belemmeren in hun bedrijfsvoering. Ze stellen dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met de provinciale beleidsuitgangspunten en dat er oneigenlijke motieven aan het besluit ten grondslag liggen. Het college heeft echter gesteld dat de uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven in strijd is met het provinciale beleid en dat de goedkeuring van het plandeel terecht is verleend. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, met uitzondering van het beroep van appellant sub 4, dat gegrond is verklaard. De Afdeling heeft goedkeuring verleend aan de wijzigingsbevoegdheid in de planvoorschriften voor het bedrijf van appellant sub 4, omdat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen.

Uitspraak

201010631/1/R1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1a], gevestigd te [plaats], gemeente Brielle, waarvan de vennoten zijn [vennoot sub 1a] en [vennoot sub 1b], [appellant sub 2a], gevestigd te [plaats], gemeente Brielle, waarvan de vennoten zijn [vennoot sub 2a] en [vennoot sub 2b], en [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], gemeente Westland,
2. [appellant sub 4], gevestigd te [plaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2010, kenmerk PZH-2010-200241765A, heeft het college opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Brielle bij besluit van 13 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk Gebied".
Tegen dit besluit hebben de [appellanten sub 1a] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2010, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2010, beroep ingesteld. De [appellanten sub 1a] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 6 december 2010. [appellant sub 4] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 10 december 2010.
Bij brief van 18 januari 2011 heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2011, waar de [appellanten sub 1a], vertegenwoordigd door [vennoot sub 1a], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. Molenwijk, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. P. van der Eijk, werkzaam bij de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 13 november 2007 heeft het college besloten over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
2.2. Bij uitspraak van 15 april 2009 in zaaknr.
200708872/1heeft de Afdeling het besluit van 13 november 2007 gedeeltelijk vernietigd.
2.3. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.4. Het plan heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente Brielle, met uitzondering van de stad Brielle en de kernen Vierpolders en Zwartewaal. Het plan heeft tot doel de voorheen geldende planologische regelingen voor het buitengebied van de toenmalige gemeenten Brielle, Vierpolders en Zwartewaal - alle daterend uit het eind van de jaren '80 van de vorige eeuw en als sterk verouderd beschouwd - te actualiseren en te integreren in één bestemmingsplan. De doelstelling van het plan is verder het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Brielle door middel van de aanpak van verspreid liggend glas en het versterken van groen en blauw in het plangebied. Voorts wordt de hoogwaardigheid van het woongebied versterkt door de Ruimte-voor-Ruimteregeling op maat toe te passen en woningen geclusterd te realiseren. Het plan voorziet in woningbouw aan de [locatie sub 4] en Voorweg.
Verspreide glaslocaties ten behoeve van glastuinbouwbedrijven in het plangebied, die volgens het voorheen geldende bestemmingsplan nog kunnen worden ontwikkeld, worden wegbestemd met uitzondering van enkele biologische glastuinbouwbedrijven. Hiervoor wordt onder andere gebruik gemaakt van de regeling Ruimte voor Ruimte (nota Regels voor Ruimte). In Brielle zijn drie glasconcentratiegebieden nabij Vierpolders (samen zone AG1). Aan het bestaande glasconcentratiegebied ten westen van Vierpolders wordt een gebied van 25 hectare toegevoegd (Piek-locatie) om de saneringsoperatie van het verspreide glas in de gemeente Brielle financieel en ruimtelijk mogelijk te maken. Op deze locatie wordt ruimte gecreëerd om het "opgeruimde" verspreide glas op duurzame wijze te bundelen. Het gebied ten westen van Brielle (Tinte - zone AG2) krijgt in het plan de aanduiding "glasintensiveringsgebied". Binnen dit gebied kunnen bestaande bedrijven hun bedrijfsvoering duurzaam voortzetten. Tevens biedt het plan de bestaande glastuinbouwbedrijven aan de Bollaarsdijk, de [locatie sub 4] en de Schrijversdijk, ten westen van de vesting (Brielle-West - zone AG3), de mogelijkheid om onder voorwaarden uit te breiden.
In het plan zijn de gewenste ontwikkelingen in het landelijk gebied tot uitdrukking gebracht in een drie lagen opzet. In de eerste laag - op perceelsniveau - zijn gedetailleerde bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Deze bestemmingen zijn weergegeven op de bladen 1, 2 en 3 van de plankaart (hierna: kaartblad 1, 2 en 3). In de tweede laag - op gebiedsniveau - zijn bestemmingen toegekend aan gebieden op basis van een zonering binnen deze gebieden, zoals weergegeven op blad 5 van de plankaart (hierna: kaartblad 5). In de derde laag - de beschrijving in hoofdlijnen in de planvoorschriften - zijn de gemeentelijke beleidsvisie en beleidsdoelstellingen vastgesteld die aan het plan ten grondslag liggen.
Het beroep van de [appellanten sub 1a]
2.5. De [appellanten sub 1a] betogen dat het college ten onrechte het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" ter plaatse van de gronden van [bedrijf] die [appellant sub 1a] wil aankopen (hierna: het plandeel) opnieuw heeft goedgekeurd. Hiertoe voeren zij aan dat ten onrechte het in het voorheen geldende bestemmingsplan opgenomen oorspronkelijke glastuinbouwconcentratiegebied ten westen van Vierpolders in het plan met ongeveer 11 hectare is verkleind in ruil voor het creëren van een nieuw concentratiegebied in het land van Piek, waardoor deze gronden niet meer kunnen worden benut voor de uitbreiding van de bedrijven van [appellant sub 1a] en van [appellant sub 3]. Zij hebben aangevoerd dat er overeenkomsten zijn gesloten volgens welke [appellant sub 1a] haar glastuinbouwbedrijf verkoopt aan [appellant sub 3], die daardoor zijn kassen kan uitbreiden met de bestaande kassen van [appellant sub 1a]. [appellant sub 1a] zou een deel van de nog onbebouwde gronden van [bedrijf] aankopen om hierop nieuwe kassen voor haar glastuinbouwbedrijf te bouwen. Op deze wijze willen [appellant sub 1a] en [appellant sub 3] de bedrijfsbeëindiging van [bedrijf] benutten voor een uitbreiding van hun bedrijven, hetgeen onder het plan niet meer mogelijk is.
Volgens de [appellanten sub 1a] heeft het college met het opnieuw goedkeuren van het plandeel de voormelde uitspraak van de Afdeling onvoldoende in acht genomen.
De [appellanten sub 1a] voeren aan dat aan het plan oneigenlijke motieven ten grondslag liggen omdat de realisering van het plan voor de gemeente als eigenaar van de gronden van het land van Piek financieel gunstig is. In dit verband voeren zij aan dat het college bij het bestreden besluit in redelijkheid niet de streekplanuitwerking en de Provinciale Structuurvisie (hierna: structuurvisie) in aanmerking kon nemen aangezien aan de aanpassing van de begrenzing van de glasconcentratie- en intensiveringsgebieden uitsluitend de keuze van de raad voor het land van Piek ten grondslag is gelegd. Zij voeren voorts aan dat de provinciale verordening Ruimte (hierna: verordening) onverbindend is.
Verder zijn volgens de [appellanten sub 1a] de gronden niet nabij een woonkern gelegen en zullen als gevolg van de kassen geen zichtrelaties van cultuurhistorisch waardevolle elementen worden verbroken. De [appellanten sub 1a] achten het voorts niet van belang dat op een naastgelegen locatie compensatiewoningen zullen worden gebouwd
Tot slot voeren zij aan dat uit het deskundigenbericht van 26 juni 2008 van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: het deskundigenbericht) uit de vorige procedure volgt dat uitbreiding noodzakelijk is om de continuering van hun glastuinbouwbedrijven veilig te stellen en dat het college ten onrechte dit deskundigenbericht niet in aanmerking heeft genomen.
2.5.1. Het college heeft het plandeel opnieuw goedgekeurd omdat een uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven van de [appellanten sub 1a] in strijd is met het provinciale beleid in de streekplanuitwerking om nieuw glas nabij woonkernen te voorkomen. Daarnaast acht het college nieuw glas direct naast compensatiewoningen ongewenst.
2.5.2. [appellant sub 1a] exploiteert een glastuinbouwbedrijf aan de [locatie sub 1]. [appellant sub 3] exploiteert een glastuinbouwbedrijf aan de [locatie sub 2]. [bedrijf] exploiteerde tot voor kort een akkerbouwbedrijf aan de [locatie sub 3]. Onder het voorheen geldende bestemmingsplan mochten de gronden die firma Bos van [bedrijf] wil aankopen ook worden gebruikt voor glastuinbouwbedrijven.
2.5.3. De gronden van [bedrijf] die [appellant sub 1a] wil aankopen vallen ingevolge kaartblad 5 in zone A en hebben ingevolge kaartblad 2 de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" zonder nadere subbestemming. Ingevolge de artikelen 3 en 42 van de planvoorschriften mogen deze gronden niet worden gebruikt voor glastuinbouwbedrijven. Er mogen op deze gronden geen kassen worden gebouwd. Ingevolge artikel 3, vierde lid, sub b, van de planvoorschriften mogen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (zoals waterbassins en silo's) immers uitsluitend ter plaatse van de subbestemmingen Ag, Agb en As(b) worden gebouwd.
Blijkens de plankaart liggen deze gronden op een afstand van ongeveer 250 meter van woonbebouwing behorende tot de kern Brielle.
2.5.4. In hoofdstuk 3 van de streekplanuitwerking is onder het kopje "glastuinbouw op Voorne" aangegeven dat het beleid van de provincie er op is gericht het glas zoveel mogelijk te concentreren in een aantal glastuinbouwgebieden rond Tinte en Vierpolders. Om de ruimtelijke kwaliteit van landschappelijk kwetsbare gebieden buiten de gebieden te verbeteren is het beleid er op gericht verspreid fysiek glas te verplaatsen naar de aangewezen glastuinbouwgebieden of te saneren.
In hoofdstuk 4 van de streekplanuitwerking is aangegeven dat doelstelling van de sanering van verspreid liggend glas is verbetering van de landschappelijke waarden en behoud van openheid van het landschap.
Verspreide glaslocaties, die volgens de voorheen geldende bestemmingsplannen nog kunnen worden ontwikkeld, worden wegbestemd. Met het niet als zodanig bestemmen wordt voorkomen dat er nieuwe, verspreide glastuinbouw in het buitengebied bijkomt. Daarnaast komt verspreide bestaande glastuinbouw in het open landschap en in kwetsbare gebieden in aanmerking voor sanering. Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van de regeling Ruimte voor Ruimte. Tot slot blijft glastuinbouw in gebundelde vorm, die op basis van het vorige streekplan is gerealiseerd in glasconcentratiegebieden en glasintensiveringsgebieden, gehandhaafd. Verder is aangegeven dat op een aantal locaties in de gemeente Brielle de grenzen van de concentratie- en intensiveringsgebieden volgens het streekplan 1996 dicht tegen bestaande woonkernen aanliggen. Op deze locaties bevindt zich nu nagenoeg geen glas, maar dit is planologisch-juridisch wel mogelijk. Om te voorkomen dat zichtrelaties van cultuurhistorisch waardevolle elementen worden verbroken en glastuinbouw dichtbij de bestaande en nieuwe woonkernen wordt gerealiseerd, vervalt de aangegeven aanduiding "glasconcentratiegebied" of "glasintensiveringsgebied" op een aantal nog niet met glas bebouwde percelen.
Verder is aangegeven dat om de saneringsoperatie van het verspreide glas financieel en ruimtelijk mogelijk te maken de gemeente Brielle een nieuw gebied krijgt van 25 hectare met de bestemming glastuinbouw (de zogenaamde Piek-locatie).
In het deskundigenbericht staat op pagina 21 dat er een reële mogelijkheid op de langere termijn is dat de glastuinbouwbedrijven van [appellant sub 1a] en [appellant sub 3] op de huidige plaats op termijn zullen doodbloeden als de bedrijven niet meer verder kunnen groeien.
2.5.5. In de voormelde uitspraak, voor zover hier van belang en kort weergegeven, heeft de Afdeling overwogen dat het goedkeuringsbesluit voor zover het betrof het plandeel ter plaatse van de gronden van [bedrijf] niet berustte op een deugdelijke motivering, omdat het college aan het goedkeuringsbesluit ten grondslag had gelegd dat de benodigde toestemming van de leidingbeheerders voor de uitbreiding ontbrak en derhalve niet in aanmerking had genomen dat de leidingbeheerders reeds toestemming hadden gegeven. Nu het college niet langer het ontbreken van toestemming van de leidingbeheerders aan het goedkeuringsbesluit ten grondslag heeft gelegd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de uitspraak niet in acht heeft genomen.
2.5.6. De streekplanuitwerking is er niet slechts op gericht om te voorkomen dat zichtrelaties van cultuurhistorisch waardevolle elementen worden verbroken, maar ook om te voorkomen dat glastuinbouw dichtbij de bestaande en nieuwe woonkernen wordt gerealiseerd. Gelet op de afstand van ongeveer 250 meter van de gronden die [appellant sub 1a] van [bedrijf] wil aankopen tot de woonbebouwing van Brielle heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze gronden nabij een woonkern gelegen zijn. De enkele omstandigheid dat de ontwikkeling van een glastuinbouwlocatie in het land van Piek mogelijk financieel gunstig is voor de gemeente Brielle brengt niet met zich dat aan de streekplanuitwerking oneigenlijke motieven ten grondslag liggen. Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de gewenste uitbreiding van [appellant sub 1a] en [appellant sub 3] in strijd is met de streekplanuitwerking.
In hetgeen de [appellanten sub 1a] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan de streekplanuitwerking. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat hoewel in het deskundigenbericht staat dat er een reële mogelijkheid is dat de bedrijven van [appellant sub 1a] en [appellant sub 3] zullen doodbloeden als zij niet verder kunnen groeien, in het deskundigenbericht tevens staat dat deze mogelijkheid zich pas op de langere termijn zal kunnen voordoen. De [appellanten sub 1a] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheid zich binnen de planperiode zal voordoen. Zij hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat een uitbreiding op een andere locatie in de glasconcentratie- of intensiveringsgebieden rondom Brielle niet mogelijk is.
Wat betreft het betoog van de [appellanten sub 1a] dat het college de structuurvisie niet in redelijkheid in aanmerking heeft kunnen nemen en de verordening onverbindend is, overweegt de Afdeling dat het college in het bestreden besluit aan de streekplanuitwerking heeft getoetst en met betrekking tot de structuurvisie en de verordening slechts heeft opgemerkt dat het in de streekplanuitwerking neergelegde beleid is voortgezet.
2.5.7. De conclusie is dat hetgeen de [appellanten sub 1a] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.6. [appellant sub 4] betoogt dat het college ten onrechte opnieuw goedkeuring heeft onthouden aan de wijzigingsbevoegdheid in artikel 24, zevende lid, van de planvoorschriften die betrekking heeft op de uitbreiding van de oppervlakte van kassen in de zone AG3 voor zover dat artikel betrekking heeft op haar bedrijf aan de [locatie sub 4]. [appellant sub 4] betoogt dat in haar geval bijzondere omstandigheden tot een afwijking van het beleid dwingen. Zij voert hiertoe aan dat het gemeentebestuur bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat zij haar glastuinbouwbedrijf kon uitbreiden naar 6 hectare. Voorts voert zij aan dat een landschappelijke inpassing van de uitbreiding verzekerd is, omdat de wijzigingsbevoegdheid slechts gebruikt mag worden indien de groenvoorziening gerealiseerd is. Tot slot voert zij aan dat het gelijkheidsbeginsel niet in de weg staat aan een uitbreiding van haar glastuinbouwbedrijf.
2.6.1. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat een uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf van [appellant sub 4] tot 6 hectare in strijd is met het provinciale beleid en uit landschappelijk oogpunt onwenselijk is. Voorts is volgens het college een uitbreiding uit het oogpunt van rechtsgelijkheid onwenselijk. Het college acht een uitbreiding van het bedrijf met een beperkte oppervlakte wel aanvaardbaar indien dat dringend nodig is voor het functioneren van het bedrijf.
2.6.2. De gronden van [appellant sub 4], die een glastuinbouwbedrijf exploiteert aan de [locatie sub 4], hebben ingevolge het plan de bestemming "Agrarische doeleinden, glastuinbouw (Ag)" en zijn blijkens kaartblad 5 op gebiedsniveau opgenomen in zone AG, subzone AG3. Ingevolge artikel 24, zevende lid, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd - met toepassing van artikel 11 van de WRO - de perceelsbestemming "Agrarische doeleinden (A)" van de gronden, die op kaartblad 5 zijn gelegen binnen zone AG3, in zijn geheel of in delen te wijzigen in de perceelsbestemmingen "Agrarische doeleinden, glastuinbouw (Ag)" en "Groenvoorzieningen (GR)", ten behoeve van de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven, met inachtneming van het volgende:
a. wijziging in de perceelsbestemming Agrarische doeleinden, glastuinbouw (Ag) is uitsluitend toegestaan indien de perceelsbestemming van een deel van de gronden binnen de zone AG3 welke zijn voorzien van de nadere aanduiding 'groenvoorzieningen' (plankaart 5) wordt gewijzigd in de perceelsbestemming Groenvoorzieningen (GR) ten behoeve van de aanleg van een groenzone voor de landschappelijke inpassing van betreffende glastuinbouwbedrijven;
b. voordat de wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding van glastuinbouw wordt toegepast, dient aansluitend aan het uitbreidende glastuinbouwbedrijf alsmede aansluitend aan de beoogde uitbreiding, de groenvoorziening te zijn gerealiseerd;
c. om te kunnen beoordelen of er in voldoende mate sprake is van landschappelijke inpassing van glastuinbouwbedrijven, dient een inrichtingsplan te worden overgelegd. Het inrichtingsplan dient in ieder geval te voldoen aan hetgeen hierover in de Beschrijving in Hoofdlijnen (artikel 30) is gesteld.
2.6.3. In haar voormelde uitspraak heeft de Afdeling onder 2.46 het volgende overwogen:
"Vast staat dat in het verleden ter plaatse twee bedrijven waren gevestigd en dat die twee bedrijven door [appellant sub 4] zijn aangekocht. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat aan [appellant sub 4] voor beide percelen waar de twee voormalige bedrijven waren gevestigd twee bouwvergunningen zijn verleend voor kassen met een oppervlakte van respectievelijk 17920 m2 en 18240 m2 ten behoeve van de kadastrale percelen […], nr. […] en […],
nr. [..]. Ter zitting is door [appellant sub 4] meegedeeld dat in overeenstemming met deze twee bouwvergunningen twee kassen zijn gerealiseerd. [appellant sub 4] heeft betoogd dat de wens bestaat om de twee met vergunning gerealiseerde kassen uit te breiden naar twee kassen van 3 hectare en dat van de zijde van het gemeentebestuur ook het vertrouwen is gewekt dat dit mogelijk zou zijn, onder meer omdat het gemeentebestuur onder het oude regime heeft willen meewerken aan het realiseren ter plaatse van twee bouwvlakken van 3 hectare. De raad heeft dit onderkend maar heeft aangegeven dat dat voornemen uiteindelijk niet verder is uitgewerkt. Gelet op deze omstandigheden heeft het college naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd dat door [appellant sub 4] niet zodanig dringende redenen zijn aangevoerd dat afwijking van het provinciaal beleid op dit punt gerechtvaardigd zou zijn. Dit klemt te meer omdat er thans geen uitbreidingsruimte meer bestaat voor het bedrijf van [appellant sub 4]."
Vervolgens heeft de Afdeling de onthouding van goedkeuring aan artikel 24, zevende lid, van de planvoorschriften, voor zover dat betrekking heeft op het bedrijf van [appellant sub 4] aan de [locatie sub 4] vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Bij de voormelde uitspraak is de onthouding van goedkeuring aan artikel 24, zevende lid, van de planvoorschriften, behoudens voor zover dat betrekking heeft op het bedrijf van [appellant sub 4] aan de [locatie sub 4] in rechte onaantastbaar geworden.
2.6.4. Gelet op de bijzondere omstandigheden van deze situatie is de Afdeling van oordeel dat de mogelijkheid tot uitbreiding van het bedrijf van [appellant sub 4] niet leidt tot rechtsongelijkheid. Gelet op de in artikel 24, zevende lid, van de planvoorschriften opgenomen voorwaarden is de Afdeling voorts van oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een uitbreiding reeds op voorhand uit landschappelijk oogpunt onwenselijk is. Het college heeft verder onvoldoende in zijn afweging betrokken dat een uitbreiding van het bedrijf van [appellant sub 4] met een beperkte oppervlakte voldoende zal zijn om de continuering van het bedrijf veilig te stellen. Gelet op het voorgaande heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ondanks de aangevoerde dringende redenen afwijking van het provinciaal beleid niet gerechtvaardigd is.
2.6.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover het betreft artikel 24, zevende lid, van de planvoorschriften voor zover dat betrekking heeft op het bedrijf van [appellant sub 4] aan de [locatie sub 4] in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door niettemin om deze reden in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden heeft het college gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2.6.6. De Afdeling ziet aanleiding om zelf voorziend goedkeuring te verlenen aan artikel 24, zevende lid, van de planvoorschriften, voor zover dat betrekking heeft op het bedrijf van [appellant sub 4] aan de [locatie sub 4].
Proceskosten
2.7. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 4] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van de [appellanten sub 1a] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 4] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 6 september 2010, kenmerk PZH-2010-200241765A, voor zover het betreft de onthouding van goedkeuring aan artikel 24, zevende lid, van de planvoorschriften, voor zover dat betrekking heeft op het bedrijf van [appellant sub 4 aan de [locatie sub 4];
III. verleent goedkeuring aan artikel 24, zevende lid, van de planvoorschriften, voor zover dat betrekking heeft op het bedrijf van [appellant sub 4] aan de [locatie sub 4];
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover vernietigd;
V. verklaart het beroep van [vennoot sub 1b] en anderen ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 877,62 (zegge: achthonderdzevenenzeventig euro en tweeënzestig cent), waarvan € 847,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellant sub 4] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011
270-703.