ECLI:NL:RVS:2011:BR6307

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012066/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor puinbreekinstallatie in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2], handelend onder de naam [appellant] Grondverzet & Verhuurbedrijf, een aanvraag ingediend voor een vergunning op basis van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een puinbreekinstallatie. De aanvraag werd ingediend op 28 september 2009 en het college van burgemeester en wethouders van Goes heeft op 3 januari 2011 de vergunning geweigerd. De weigering was gebaseerd op de stelling dat de installatie in strijd was met het bestemmingsplan "Eindewege-1". De appellanten hebben beroep ingesteld tegen deze weigering, waarbij zij betoogden dat het college ten onrechte had geoordeeld dat de puinbreekinstallatie niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 31 augustus 2011 geoordeeld dat de aanvraag om de vergunning niet onder de nieuwe Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) valt, omdat deze voor de inwerkingtreding van de wet was ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de puinbreekinstallatie in strijd is met het bestemmingsplan, aangezien het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor een dergelijke installatie. De Raad heeft ook overwogen dat de ruimtelijke uitstraling van het breken van puin, met name wat betreft stof en geluid, niet in overeenstemming is met de bestemming van het perceel.

Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard. De Raad heeft het college van burgemeester en wethouders van Goes veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten, die in totaal € 109,25 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2011.

Uitspraak

201012066/1/M1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2], handelend onder de naam [appellant] Grondverzet & Verhuurbedrijf (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats], gemeente Goes,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Goes,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 28 september 2009, bij het college ingekomen op 6 oktober 2009 heeft [appellant] een aanvraag ingediend voor een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een puinbreekinstallatie bij een grond-, weg- en waterbouwbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij brief van 1 oktober 2010, door het college ontvangen op dezelfde datum, heeft [appellant] het college schriftelijk medegedeeld dat het in gebreke is tijdig een besluit te nemen op de aanvraag.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2010, heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op de aanvraag.
Bij besluit van 3 januari 2011 heeft het college aan [appellant] geweigerd de gevraagde vergunning te verlenen. Dit besluit is op 6 januari 2011 ter inzage gelegd.
Bij brief van 26 januari 2011 heeft [appellant] de gronden van het beroep aangevuld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2011, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. B. Vermeirssen, advocaat te Goes, en het college, vertegenwoordig door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om de oprichtingsvergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het tegen het uitblijven van een besluit ingestelde beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nadien genomen besluit van 3 januari 2011.
2.2.1. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroep ingetrokken voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit en heeft hij de Afdeling verzocht het college te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.
Nu het beroep zich richtte tegen het niet tijdig nemen van een besluit en het college, hangende de procedure daartegen, door het alsnog nemen van een besluit aan [appellant] is tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, dient het verzoek te worden toegewezen. Bij de berekening van de kosten zal de wegingsfactor zeer licht (0,25), als bedoeld in onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, worden gehanteerd.
2.3. [appellant] betoogt dat het college de vergunning ten onrechte wegens strijd met het bestemmingsplan heeft geweigerd. Hij betwist dat het oprichten van de puinbreekinstallatie in strijd is met het bestemmingsplan "Eindewege-1".
2.3.1. Ingevolge artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan de vergunning in afwijking van het eerste lid tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
Op grond van het bestemmingsplan "Eindewege-1" rust op het perceel de bestemming "Bedrijven, met bijbehorende erven, klasse B (BB)".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor die bestemming aangewezen gronden bestemd voor nijverheid, opslag, vervoer, verzorgend bedrijf en groothandel en detailhandelsbedrijven in auto's, boten en caravans, een en ander zoals die bedrijven zijn vermeld op de bij deze voorschriften behorende staat van inrichtingen.
2.3.2. Uit het voorgaande volgt dat een bedrijf slechts is toegestaan, indien het is vermeld in de staat van inrichtingen. Een inrichting met een puinbreekinstallatie komt daarop niet uitdrukkelijk voor. In de categorie Bouwnijverheid van de staat van inrichtingen zijn bouwbedrijven wel vermeld als toegestane bedrijven van klasse B. Anders dan [appellant] aanvoert, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van een bouwbedrijf tevens het breken van puin omvat. De tekst van het bestemmingsplan, noch het begrip bouwbedrijf zelf biedt daarvoor voldoende grond. Een dergelijk ruime uitleg van het begrip bouwbedrijf ligt ook niet voor de hand, gelet op de ruimtelijke uitstraling van het breken van puin, ondermeer wat betreft stof en geluid. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het breken van puin in strijd is met het bestemmingsplan.
Het college is niet bereid om de puinbreekinstallatie planologisch mogelijk te maken. Gelet hierop, heeft het college in redelijkheid krachtens artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer kunnen weigeren de onderhavige vergunning te verlenen. Dat, naar gesteld, geen bouwvergunning nodig is voor het plaatsen van de puinbreekinstallatie leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel, nu dat ingevolge artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer niet van belang is voor de vraag of het college de vergunning krachtens dat artikel heeft mogen weigeren.
De beroepsgrond faalt.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond.
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Goes tot vergoeding van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], handelend onder de [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 109,25 (zegge: honderdnegen euro en vijfentwintig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011
457-687.