ECLI:NL:RVS:2011:BR6302

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107685/1/H1 en 201107685/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Wormerland op 7 december 2010 een besluit genomen waarbij aan [appellant] werd gelast het gebruik van zijn tuin, gelegen in een agrarisch gebied met landschapswaarden, te staken. Dit besluit volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 juni 2011, waarin het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond werd verklaard. [Appellant] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 augustus 2011 uitspraak gedaan. De voorzitter oordeelde dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat nader onderzoek niet zou bijdragen aan de beoordeling. De voorzitter bevestigde dat het college handhavend kon optreden, aangezien het gebruik van de tuin zonder omgevingsvergunning plaatsvond, in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

[Appellant] voerde aan dat het college ten onrechte geen medewerking verleende aan de legalisering van het gebruik van de tuin. Hij stelde dat er een gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat een vrijstelling zou worden verleend. De voorzitter oordeelde echter dat het college niet verplicht was om medewerking te verlenen aan de legalisering, omdat er geen concreet zicht op legalisatie bestond. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de situaties die [appellant] aanhaalde niet vergelijkbaar waren met zijn eigen situatie.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201107685/1/H1 en 201107685/2/H1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wijdewormer, gemeente Wormerland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 juni 2011 in zaak nr. 11-361 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik als erf (tuin) van de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" buiten het bouwperceel te staken en gestaakt te houden en de grond weer in overeenstemming te brengen met de bestemming (weiland/grasland).
Bij uitspraak van 20 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2011, heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 augustus 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.A. Timmermans, advocaat te Rhenen, en het college, vertegenwoordigd door E. Kluijskens en mr. C.M.T. Ekel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Niet in geschil is dat de tuin in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) zonder omgevingsvergunning wordt gebruikt, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen medewerking wenst te verlenen aan legalisering van het strijdige gebruik. Hij wijst erop dat het college op grond van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Wormerland" bevoegd is het plan te wijzigen en dat wijziging van de bestemming in "Tuin" de omgeving ten goede zou komen.
2.4. Dat het college op grond van de planvoorschriften bevoegd is het plan te wijzigen om het gebruik mogelijk te maken, leidt niet tot het oordeel dat concreet zicht op legalisatie bestaat, omdat, wat er zij van de gestelde kwaliteitsverbetering van de omgeving, niet is gebleken dat het college bereid is van die bevoegdheid gebruik te maken.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt, dat voor de tuin een binnenplanse vrijstelling zou kunnen worden verleend en dat het college, door thans te gelasten het gebruik te beëindigen en de tuin te verwijderen, dit vertrouwen heeft geschonden.
2.5.1. Het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft betrekking op de periode dat het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1974, inclusief partiële herziening 1984" van kracht was. Het verzoek om vrijstelling van dat bestemmingsplan is bij besluit van 15 februari 2005 afgewezen. Dat besluit is onherroepelijk geworden. Het bestemmingsplan is opgevolgd door het thans geldende bestemmingsplan, waarin het met het oude plan strijdige gebruik niet is gelegaliseerd. Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet heeft gehonoreerd. Hij stelt dat het college in vergelijkbare gevallen medewerking heeft verleend aan het legaliseren van een tuin door het verleggen of vergroten van het bouwperceel.
2.7. Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat niet is gebleken dat de situaties op de door [appellant] genoemde percelen aan de Noorderweg, Zuiderweg en Zwarteweg zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding moest zien in dit geval af te zien van handhavend optreden.
Het betoog faalt.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2011
392.