ECLI:NL:RVS:2011:BR6300

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107736/1/H1 en 201107736/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep inzake vrijstelling voor parkeerterrein en toegangsweg te Pieterburen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 augustus 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van een appellante tegen een besluit van de rechtbank Groningen. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die haar beroep tegen een vrijstellingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de Marne niet-ontvankelijk had verklaard. Dit vrijstellingsbesluit was verleend voor de aanleg van een parkeerterrein en de benodigde toegangsweg te Pieterburen, zoals aangegeven op een bij het besluit behorende kaart.

De rechtbank had geoordeeld dat de appellante geen procesbelang had, omdat de aanleg van het parkeerterrein inmiddels mogelijk was op basis van een nieuw bestemmingsplan, dat onherroepelijk was. De voorzitter van de Raad van State heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2011, waarbij de appellante en het college vertegenwoordigd waren. De voorzitter heeft overwogen dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep van de appellante niet-ontvankelijk was.

De voorzitter heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing is genomen in naam der Koningin, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van intrekking van besluiten voor de ontvankelijkheid van beroepen.

Uitspraak

201107736/1/H1 en 201107736/2/H1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente De Marne,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 31 mei 2011 in zaak nr. 06-1525 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van de Marne.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2006 heeft het college aan de gemeente De Marne vrijstelling verleend ten behoeve van het aanleggen van een parkeerterrein en de daarvoor benodigde toegangsweg te Pieterburen zoals aangeduid op een bij dat besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.
Bij uitspraak van 31 mei 2011, verzonden op 1 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 augustus 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door W.K. de Wind, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. De rechtbank heeft het door [appellante] ingestelde beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat haar procesbelang is gelegen in de omstandigheid dat zij door de aanleg van de toegangsweg naar het parkeerterrein wordt belemmerd bij de verwerving van een stuk grond, aangezien de toegangsweg naar het parkeerterrein op die grond is voorzien. Zij stelt dat het college eerder heeft toegezegd dat zij die grond in eigendom kon verkrijgen en dat het vrijstellingsbesluit door willekeur tot stand is gekomen.
2.4. Niet in geschil is dat de aanleg van het parkeerterrein met de daarvoor benodigde toegangsweg inmiddels mogelijk is op grond van het nieuwe bestemmingsplan "Grote kernen" en dat dit bestemmingsplan onherroepelijk is. Door de regeling ervan in het bestemmingsplan kan de parkeerplaats met toegangsweg thans zonder vrijstelling worden gerealiseerd. Het college heeft, gelet hierop, hangende de beroepsprocedure het vrijstellingsbesluit bij besluit van 2 september 2008 ingetrokken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] met het door haar ingestelde beroep tegen het vrijstellingsbesluit niet meer kan bereiken wat zij wil en voorts dat door de intrekking van het vrijstellingsbesluit de grondslag aan het beroep is komen te ontvallen. De gang van zaken omtrent de mogelijke verwerving van de eigendom van een stuk grond heeft de rechtbank terecht niet aangemerkt als een belang, dat in deze procedure aan de orde kan komen. Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011
392.