ECLI:NL:RVS:2011:BR5911

Raad van State

Datum uitspraak
19 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108537/3/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep inzake vrijheidsontnemende maatregel vreemdeling

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 augustus 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de minister voor Immigratie en Asiel. De minister had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 5 augustus 2011, waarin de rechtbank de vrijheidsontnemende maatregel tegen de vreemdeling had opgeheven. De minister verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening, omdat het opheffen van de maatregel zou leiden tot feitelijke toegang van de vreemdeling tot Nederland, wat het grensbewakingsbelang zou schaden. Tijdens de zitting op 16 augustus 2011 heeft de gemachtigde van de vreemdeling aangevoerd dat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden, omdat de vreemdeling niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op het verzoek van de minister. De voorzitter oordeelde echter dat, ondanks deze schending, de belangen van de voortduring van de maatregel zwaarder wogen dan het belang van de vreemdeling bij onmiddellijke opheffing. De voorzitter heeft besloten dat de minister geen gevolg hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De voorzitter heeft het verzoek van de minister gegrond verklaard en de voorlopige voorziening toegewezen, waarbij hij benadrukte dat de situatie van de vreemdeling ingrijpend was, maar dat de belangen van de staat voorop stonden in deze zaak.

Uitspraak

201108537/3/V4.
Datum uitspraak: 19 augustus 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 5 augustus 2011 in zaak nr. 11/23768 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2011 is ten aanzien van de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel toegepast, die nadien is voortgezet,
Bij uitspraak van 5 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de minister de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 5 augustus 2011, in zaak nr. 201108537/2/V4 (aangehecht), heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de minister geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 5 augustus 2011 totdat na de behandeling van het verzoek ter zitting uitspraak is gedaan.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 augustus 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. Jansen, advocaat te Kapelle, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de minister aan de bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist dan wel totdat de appelprocedure op een andere wijze zal zijn geëindigd. Naar de minister heeft gesteld, is, indien het verzoek niet wordt toegewezen, het gevolg daarvan dat de vreemdeling dient te worden vrijgelaten. Dit leidt tot onomkeerbare gevolgen en een spoedige terugkeer van de vreemdeling is dan niet meer gewaarborgd, aldus de minister. Voorts heeft de uitspraak van de rechtbank volgens de minister sterke precedentwerking, nu als gevolg van die uitspraak het grensbewakingsbelang bij vreemdelingen die aan de grens te kennen geven asiel te willen vragen niet langer kan worden veiliggesteld. De minister heeft ook verwezen naar zijn hogerberoepschrift, waarin hij zich onder meer op het standpunt stelt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de terugkeerrichtlijn of de richtlijn) in deze zaak niet van toepassing is. Aan dat standpunt heeft de minister onder meer ten grondslag gelegd dat hij middels bestaande wetgeving gebruik heeft gemaakt van de in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de richtlijn geboden mogelijkheid om gevallen, waaronder het onderhavige geval, uit te zonderen van de werkingssfeer van de richtlijn. Daaraan heeft de minister toegevoegd dat de vreemdeling in de periode vanaf het uiten van de wens om een asielaanvraag in te dienen tot de daadwerkelijke indiening van de aanvraag als asielzoeker wordt aangemerkt.
2.2. Ter zitting heeft de gemachtigde van de vreemdeling opgemerkt dat de vreemdeling op 5 augustus 2011 ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op het verzoek van de minister en daardoor het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Voor zover de vreemdeling hiermee beoogt te betogen dat het verzoek van de minister reeds hierom dient te worden afgewezen, overweegt de voorzitter het volgende.
De uitspraak van de rechtbank van 5 augustus 2011 strekt er, naar tussen partijen ook niet in geschil is, gelezen rechtsoverweging 3 van die uitspraak, mede toe dat de minister de vrijheidsontnemende maatregel onmiddellijk dient op te heffen. Om onomkeerbare gevolgen te voorkomen, was een onverwijlde beslissing op het verzoek van de minister geboden. De voorzitter heeft in hetgeen de minister in zijn verzoekschrift heeft aangevoerd en gelet op de bijzondere spoedeisendheid, aanleiding gezien te bepalen dat de minister geen gevolg hoefde te geven aan de aangevallen uitspraak totdat partijen zich ter zitting over het verzoek nader hebben uitgelaten en de voorzitter vervolgens uitspraak heeft gedaan.
Dat de vreemdeling daarbij niet om een reactie is gevraagd, leidt niet tot het oordeel dat het verzoek van de minister reeds hierom thans moet worden afgewezen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de vreemdeling ter zitting van 16 augustus 2011 in de gelegenheid is gesteld om op het door de minister ingediende verzoek te reageren.
2.3. De beoordeling van de in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank voorgedragen grieven, in het bijzonder het betoog van de minister dat de terugkeerrichtlijn in deze zaak niet van toepassing is, vergt nader onderzoek, waartoe deze procedure zich niet leent. Indien de maatregel wordt opgeheven heeft dat tot gevolg dat door de vreemdeling feitelijk toegang tot Nederland wordt verkregen, in welk geval in beginsel moet worden aangenomen dat het grensbewakingsbelang niet kan worden veiliggesteld. Voorts heeft de vreemdeling ter zitting van 16 augustus 2011 geen bijzondere feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt, die in de weg staan aan voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Hoewel de voortduring van de maatregel voor de vreemdeling ingrijpend is, dient onder de gegeven omstandigheden, aan de belangen die worden gediend door die voortduring een groter gewicht te worden toegekend dan aan het belang van de vreemdeling bij onmiddellijke opheffing ervan. De voorzitter ziet hierin aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Het verzoek dient als gegrond te worden toegewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister voor Immigratie en Asiel geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 5 augustus 2011 voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos
voorzitter
w.g. Van Loo
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2011
418-633.
Verzonden: 19 augustus 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser