201010803/1/H2.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leerdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 september 2010 in zaak nr. 10/1214 in het geding tussen:
het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rivierenland.
Bij besluit van 20 augustus 2009 heeft het college aan de besloten vennootschap Rijn en Vecht Ontwikkeling B.V. (hierna: RVO) ontheffing verleend van de in de Keur voor waterkeringen en wateren van waterschap Rivierenland (hierna: de Keur) gestelde verbodsbepalingen voor het verwijderen van een brug in/nabij A-watergang 000576 en het bouwen van een gebouw in de kern- en beschermingszone van diezelfde A-watergang ter plaatse van de Schaikseweg 26 te Leerdam ten behoeve van de realisatie van het project Les Etalages.
Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en onder aanpassing van de motivering het besluit gewijzigd.
Bij uitspraak van 30 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. S. Essakkili, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.T.G.M. van Dinther-Broeksteeg en H. Stok, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen. Voorts is RVO, vertegenwoordigd door M.J. Rovekamp en C. Bol, ter zitting verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Keur moeten op percelen gelegen aan waterstaatswerken, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap de specie en het maaisel worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud en ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water uit die wateren worden verwijderd.
Ingevolge artikel 15, aanhef en onder a, is het, tenzij anders door het college is bepaald, verboden in, op, onder en boven de kern- en beschermingszones van waterstaatswerken werkzaamheden te verrichten.
Ingevolge ditzelfde artikel, aanhef en onder b, is het, tenzij anders door het college is bepaald, verboden in, op, onder en boven de kern- en beschermingszones van waterstaatswerken werken of (opgaande hout-) beplantingen aan te brengen of te hebben.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, kan het college van de in deze Keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen in artikel 5 tot en met 16 vrijstelling dan wel ontheffing verlenen.
2.2. Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de brug over A-watergang 000576 in het verleden is gebruikt bij baggerwerkzaamheden om bagger te verwijderen uit de watergang, maar dat deze brug hiervoor niet noodzakelijk is en deze, mits de eigenaar van die brug daarvoor toestemming verleent, kan worden verwijderd. Aan de hiervoor verleende ontheffing heeft het college ten grondslag gelegd dat het belang van RVO om de toegang tot het perceel te beperken zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij instandhouding van de brug.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid meer gewicht mocht toekennen aan het belang van RVO om de toegang tot haar perceel te beperken dan aan zijn belang om de afvoer van verontreinigde bagger via zijn perceel te voorkomen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank, gelet op eerdere afspraken over de afvoer van verontreinigde bagger en de specifieke, reeds lang bestaande situatie, heeft miskend dat het college niet kon volstaan met het verlenen van de ontheffing zonder nadere voorschriften te stellen over de afvoer van deze verontreinigde bagger. Voorts voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwen van een gebouw in de beschermingszone van A-watergang 000576 een belemmering vormt voor de afvoer van bagger.
2.3.1. Vooropgesteld moet worden dat [appellant] ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Keur bij het onderhoud van de watergang door het waterschap is gehouden het deponeren van bagger op de waterkant van zijn perceel te gedogen. Voorheen werd deze bagger via de brug en de gronden gelegen aan de andere kant van de watergang, die niet in eigendom zijn van [appellant], afgevoerd. In de oude situatie hoefde voor het onderhoud van de watergang dus nauwelijks gebruik te worden gemaakt van de gronden van [appellant]. Dit neemt niet weg dat onder de Keur in verband met dit onderhoud sprake was van een ontvangstplicht voor bagger op de gronden van [appellant] en de brug niet zonder meer noodzakelijk was voor het uitvoeren van baggerwerkzaamheden. In het kader van de ruilverkaveling zou de brug, waarvan [appellant] eigenaar is, worden verwijderd. Hiervan is volgens [appellant] echter afgezien vanwege praktische overwegingen bij het onderhoud van de watergang. In verband met de beperking van de toegang tot de gronden van RVO, waardoor de brug geen functie meer vervult voor de ontsluiting van deze gronden, is besloten ontheffing van de Keur te verlenen voor het verwijderen van de brug. In het besluit van 9 februari 2010 heeft het college in dit verband opgemerkt dat het waterschap in geval van verontreinigde bagger zorg draagt voor adequate afvoer hiervan en dat het waterschap een speciale vergoedingsregeling kent voor overlast of schade die is ontstaan door baggerwerkzaamheden. Daarnaast is aan de ontheffing de algemene voorwaarde verbonden dat de ontheffinghouder verplicht is de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen om schade aan het waterschap of derden, als gevolg van het gebruik van deze ontheffing, te voorkomen. Mede gelet hierop heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat van het college niet kan worden geëist dat hij - mede gelet op de voortschrijdende techniek - zich thans dient vast te leggen op de wijze waarop de afvoer van bagger in de toekomst zal geschieden.
De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat het betoog van [appellant] over het bouwen van een gebouw in de beschermingszone van A-watergang 000576 niet leidt tot het ermee beoogde doel, nu ter zitting niet is gebleken dat het deel van het project Les Etalages waarop dit onderdeel van de ontheffing ziet, een belemmering vormt voor de afvoer van verontreinigde bagger.
De rechtbank is daarom terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011