ECLI:NL:RVS:2011:BR5705

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012688/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanmelding voor de opleiding B geneeskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 19 november 2010 haar beroep ongegrond verklaarde. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had op 2 september 2010 de aanmelding van [appellante] voor de opleiding B geneeskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam als vervallen beschouwd. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van de minister, waarbij het bezwaar van [appellante] tegen de intrekking van haar aanmelding gegrond werd verklaard, maar de aanmelding alsnog als vervallen werd beschouwd omdat het vak natuurkunde geen onderdeel uitmaakte van haar vwo-diploma.

De Raad van State oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat [appellante] niet voldeed aan de vooropleidingseisen voor de opleiding B geneeskunde. De wetgeving en de bijbehorende ministeriële regelingen stellen dat voor inschrijving voor deze opleiding het bezit van een vwo-diploma met het vak natuurkunde vereist is. [appellante] had op het moment van aanmelding nog geen vwo-diploma en kon derhalve niet voldoen aan de eisen. De Raad van State bevestigt dat de minister gehouden was om de aanmelding als vervallen te beschouwen, omdat er geen ruimte was voor een belangenafweging in dit geval.

Het beroep op het vertrouwensbeginsel van [appellante] wordt verworpen, omdat er geen sprake was van een ondubbelzinnige toezegging van de minister of zijn medewerkers dat haar aanmelding niet als vervallen zou worden beschouwd. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Uitspraak

201012688/1/H2.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Vught,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 november 2010 in zaken nrs. 10/3276 en 10/3730 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2010 heeft de minister de aanmelding van [appellante] voor de opleiding B geneeskunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam voor het studiejaar 2010-2011 als vervallen beschouwd.
Bij besluit van 22 september 2010 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Bij besluit van 29 september 2010 heeft de minister wederom eerdergenoemde aanmelding van [appellante] als vervallen beschouwd.
Bij uitspraak van 19 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 27 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 januari 2011.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2011, waar [appellante], in persoon, vergezeld door haar moeder en bijgestaan door mr. C.C.J. Aarts, advocaat te Schijndel, en de minister, vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee, werkzaam bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: de DUO), zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7.24, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) geldt, onverminderd het derde lid, voor de inschrijving voor een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs als vooropleidingseis het bezit van het diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna tevens: vwo).
Ingevolge artikel 7.25, eerste lid, worden bij ministeriële regeling het profiel of de profielen, bedoeld in artikel 12 van de Wet op het voortgezet onderwijs, aangewezen waarop het diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en het diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs betrekking moeten hebben om te kunnen worden ingeschreven voor een bepaalde opleiding of groep van opleidingen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kunnen bij ministeriële regeling tevens worden aangewezen, vakken en andere programmaonderdelen die deel moeten hebben uitgemaakt van het examen ter verkrijging van een in het eerste lid bedoeld diploma om te kunnen worden ingeschreven voor een bepaalde opleiding of groep van opleidingen, indien het betreft een diploma dat betrekking heeft op een profiel waarvan het profieldeel niet voor alle kandidaten dezelfde vakken en andere programmaonderdelen omvat.
2.1.1. De in artikel 7.25, eerste en tweede lid, van de WHW bedoelde ministeriële regeling is de Regeling nadere vooropleidingseisen hoger onderwijs 2007 van 8 mei 2007 (hierna: de Regeling nadere vooropleidingseisen).
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Regeling nadere vooropleidingseisen en met de bij die regeling behorende bijlage C, geldt, voor zover thans van belang, voor de opleiding B geneeskunde voor aanstaande studenten en extranei die met goed gevolg het vwo-eindexamen hebben afgelegd bij of krachtens de in de Wet op het voortgezet onderwijs geregelde voorschriften zoals luidend met ingang van 1 augustus 2007, bij het profiel natuur en gezondheid als nadere vooropleidingseis natuurkunde.
2.1.2. Ingevolge artikel 7.37, vierde lid, van de WHW wordt tot de inschrijving als student voor de eerste maal voor een bepaalde propedeutische fase van een bacheloropleiding aan een bepaalde instelling niet overgegaan dan nadat de betrokkene zich te voren met inachtneming van artikel 7.38 en, overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels van procedurele aard, bij de minister heeft aangemeld, onder vermelding van de instelling en de bacheloropleiding waarop de inschrijving betrekking heeft. De minister levert de aanmeldingsgegevens aan de instelling van eerste voorkeur.
Ingevolge artikel 7:57a, eerste lid, geschiedt de eerste inschrijving van een student voor de propedeutische fase van een opleiding, verbonden aan een universiteit of een hogeschool, waarvoor op grond van paragraaf 4 van titel 3 een toelatingsbeperking van kracht is, slechts met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf, onverminderd het bepaalde bij of krachtens titel 2 van dit hoofdstuk.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de inschrijving niet dan na overlegging van een door de minister afgegeven bewijs van toelating, tenzij bij of krachtens deze paragraaf anders is bepaald.
Ingevolge het vierde lid worden bij ministeriële regeling voorschriften vastgesteld in verband met de afgifte en de geldigheidsduur van het bewijs van toelating.
Ingevolge artikel 7.57f, eerste lid, kan, indien krachtens artikel 7.25 nadere vooropleidingseisen zijn gesteld, aan de selectieprocedure uitsluitend worden deelgenomen door degene die ten genoegen van de minister het bewijs levert, dat door hem uiterlijk op een in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 7.57a, vierde lid, te bepalen tijdstip aan die eisen wordt voldaan.
2.1.3. De in artikel 7:57a, vierde lid, van de WHW bedoelde ministeriële regeling is de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs van 13 september 1999 (hierna: de Regeling aanmelding en selectie).
Ingevolge artikel 4 van de Regeling aanmelding en selectie, welk artikel deel uitmaakt van hoofdstuk 2, zijn de paragrafen 3, 4 en 5 van dit hoofdstuk (waaronder de artikelen 6, 7, 8 en 11), hoofdstuk 3 en artikel 32 uitsluitend van toepassing op fixusopleidingen.
Ingevolge artikel 6 geschiedt de aanmelding voor een fixusopleiding, onverminderd de overige bepalingen van paragraaf 3 en de artikelen 22 tot en met 24, voor 15 mei.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, zendt de gegadigde die zich heeft aangemeld, indien krachtens artikel 7.25 van de WHW nadere vooropleidingseisen zijn gesteld, voor 15 mei aan de minister een bewijsstuk waaruit blijkt dat hij aan die eisen voldoet. Dit bewijsstuk bestaat uit:
a. een gewaarmerkt afschrift van zijn cijferlijst waaruit blijkt dat hij aan deze eisen voldoet, of
b. een sufficiëntieverklaring.
Ingevolge het derde lid verklaart de gegadigde, indien hij voor de in het eerste of tweede lid genoemde tijdstippen niet over de desbetreffende bewijsstukken beschikt, voor de in die leden genoemde tijdstippen schriftelijk aan de minister om welke reden toezending van die bewijsstukken op een later tijdstip geschiedt. De gegadigde, bedoeld in het tweede lid, neemt tevens artikel 8 in acht.
Ingevolge het vierde lid zendt de gegadigde, bedoeld in het eerste lid, na toepassing van het derde lid aan de minister:
a. voor 5 juli een gewaarmerkt afschrift van zijn cijferlijst behorende bij een in Nederland behaald diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of hoger algemeen vormend onderwijs, tenzij de gegadigde deelneemt aan een staatsexamen of verlaat examen;
b. voor 1 september een gewaarmerkt afschrift van zijn cijferlijst in andere dan onder a bedoelde gevallen;
c. voor 1 september een gewaarmerkt afschrift van zijn getuigschrift, indien hij aan een hogeschool deelneemt aan een propedeutisch of afsluitend examen als bedoeld in artikel 7.28, eerste lid, van de WHW. In andere gevallen zendt de gegadigde, bedoeld in het eerste lid, die het derde lid heeft toegepast, een gewaarmerkt afschrift van zijn getuigschrift voor 1 augustus aan de minister.
Ingevolge het vijfde lid zendt de gegadigde, bedoeld in het tweede lid, na toepassing van het derde lid de bewijsstukken, bedoeld in het tweede lid, voor 23 juni aan de minister. Indien de gegadigde voor die datum niet in staat is deze bewijsstukken aan de minister toe te zenden, is het vierde lid van overeenkomstige toepassing, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 8, tweede lid.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, kan de gegadigde, bedoeld in artikel 7, tweede lid, die bij de aanmelding nog niet voldoet aan de in artikel 7.24 van de WHW bedoelde vooropleidingseisen, artikel 7, derde lid, slechts toepassen, indien hij voor 15 mei aan de minister overlegt:
a. een opgave van zijn pakketkeuze of zijn in artikel 7.25 van de WHW bedoelde profielkeuze waaruit blijkt dat hij aan de nadere vooropleidingseisen zal voldoen, of
b. een gewaarmerkte verklaring, afgegeven door een instelling, waaruit blijkt dat hij met zijn diploma of getuigschrift tevens zal voldoen aan de in artikel 7.25 van de WHW bedoelde nadere vooropleidingseisen.
Ingevolge het tweede lid legt de gegadigde die bij de aanmelding reeds voldoet aan de in artikel 7.24 van de WHW bedoelde vooropleidingseisen, doch op dat tijdstip niet voldoet aan de in artikel 7.25 van de WHW bedoelde nadere vooropleidingseisen, voor 15 mei een bewijsstuk over, bestaande uit een van de in het eerste lid genoemde bewijsstukken, dan wel een verklaring dat hij deelneemt of zal deelnemen aan het onderzoek ter verkrijging van een sufficiëntieverklaring. Deze gegadigde zendt zijn sufficiëntieverklaring voor 1 september aan de minister.
Ingevolge artikel 11 wordt de aanmelding, indien de gegadigde niet binnen de gestelde termijnen heeft voldaan aan de bepalingen van paragraaf 3 van dit hoofdstuk, als vervallen beschouwd, onverminderd artikel 10.
2.2. [appellante] heeft zich, overeenkomstig artikel 6 van de Regeling aanmelding en selectie, voor 15 mei 2010 bij de DUO aangemeld als gegadigde voor de opleiding B geneeskunde, een fixusopleiding. Hierbij heeft zij aangegeven dat het nog af te leggen eindexamen vwo betrekking heeft op het profiel natuur en gezondheid. Ingevolge artikel 7.25, tweede lid, van de WHW, gelezen in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de Regeling nadere vooropleidingseisen en met de bij die regeling behorende bijlage C, geldt voor de studie B geneeskunde bij dat profiel als nadere vooropleidingseis natuurkunde.
[appellante] heeft eindexamen gedaan aan het Jeroen Bosch College te 's-Hertogenbosch, alwaar zij op 30 juni 2010 een vwo-diploma heeft behaald conform het profiel natuur en gezondheid. Van dit diploma maakt het vak natuurkunde geen onderdeel uit.
Door middel van de zogeheten antwoordkaart 'Verlate inzending' 2010-2011 heeft zij de minister laten weten dat zij de cijferlijst niet voor 5 juli 2010 kan inzenden, omdat zij een staatsexamen ging afleggen. Dit betekende dat zij uiterlijk 1 september 2010 haar cijferlijst diende in te zenden. Bij brief van 1 september 2010 heeft de minister [appellante] erop gewezen dat zij vóór die datum had moeten aantonen aan de vooropleidingseisen te voldoen. Hierbij wordt haar een termijn van twee weken gegund om zulks alsnog aan te tonen.
Bij besluit van 2 september 2010 heeft de minister de aanmelding voor de opleiding B geneeskunde als vervallen beschouwd. Daartegen heeft [appellante] bezwaar gemaakt. Voorts heeft zij op 9 september 2010 de minister afschriften toegezonden van haar vwo-diploma en cijferlijst, alsmede van het door haar aan het James Boswell Instituut behaalde testimonium aanvullend examen natuurkunde van 31 augustus 2010.
Bij besluit van 22 september 2010 heeft de minister het bezwaar tegen de intrekking van de aanmelding voor de opleiding B geneeskunde gegrond verklaard, nu bij brief van 1 september 2010 aan [appellante] genoemde termijn van twee weken was gegund. Daarnaast heeft hij bij dit besluit medegedeeld dat de door [appellante] inmiddels overgelegde stukken zijn doorgezonden naar het Centraal Bureau Aanmelding en Plaatsing (hierna: CBAP) en dat zij daarover nader bericht van het CBAP ontvangt.
Bij besluit van 29 september 2010 heeft de minister, op grond van de eerdergenoemde op 9 september 2010 door [appellante] toegezonden bescheiden, de aanmelding voor de opleiding B geneeskunde wederom als vervallen beschouwd, omdat het aan het James Boswell Instituut behaalde vak natuurkunde geen deel uitmaakt van het op 30 juni 2010 afgegeven vwo-diploma.
2.3. De voorzieningenrechter heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de besluiten van 22 en 29 september 2010, gelet op de onverbrekelijke samenhang tussen beide, de samenstellende bestanddelen van het in de heroverweging gegeven besluit op het door [appellante] ingediende bezwaarschrift betreffen. Beide besluiten worden hierna tezamen ook wel aangeduid als het besluit op bezwaar.
2.4. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zij, door het vak natuurkunde vóór 1 september 2010 alsnog te halen, aan de nadere vooropleidingseisen heeft voldaan.
2.4.1. Gelet op artikel 8, eerste lid, van de Regeling aanmelding en selectie kon [appellante], die op 15 mei 2010 nog niet in het bezit was van een vwo-diploma, het bewijsstuk dat zij aan de nadere vooropleidingseisen voldoet slechts later inzenden, indien zij vóór die datum aan de minister een opgave van haar pakketkeuze of profielkeuze had overgelegd waaruit blijkt dat zij daaraan zou voldoen, of een gewaarmerkte verklaring, afgegeven door een instelling, had overgelegd waaruit blijkt dat zij met haar diploma of haar getuigschrift tevens zou voldoen aan de in artikel 7.25 van de WHW bedoelde nadere vooropleidingseisen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 april 2006 in zaak nr. 200507727/1; www.raadvanstate.nl) vloeit uit het in de artikelen 7 en 8 van de Regeling aanmelding en selectie neergelegde stelsel voort dat alleen aan gegadigden die bij de aanmelding al over een vwo-diploma beschikken tot 1 september van het jaar van aanmelding de mogelijkheid wordt geboden een deficiëntie weg te werken door middel van deelname aan een onderzoek ter verkrijging van een sufficiëntieverklaring. Voor gegadigden die ten tijde van de aanmelding nog eindexamen moeten doen, geldt deze mogelijkheid niet. Blijkens de toelichting op de artikelen 7 en 8 van de Regeling aanmelding en selectie wordt zo voorkomen dat gegadigden met een deficiënte vooropleiding aan de selectieprocedure deelnemen en aldus beslag leggen op de beperkte capaciteit, die de wetgever uitsluitend heeft willen bestemmen voor de groep met een sufficiënt profiel.
Dit betekent nu [appellante] op 15 mei 2010 beschikte over een deficiënt vakkenpakket voor de opleiding B geneeskunde en evenmin vóór die datum aan de minister eerdergenoemde gewaarmerkte verklaring had overgelegd, voor haar in het jaar 2010 geen mogelijkheid bestond de deficiëntie door middel van het behalen van een testimonium in het vak natuurkunde weg te werken.
2.4.2. Uit het in 2.4.1 overwogene volgt dat [appellante] met het overleggen van het testimonium van het James Boswell instituut niet heeft voldaan aan artikel 7, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Regeling aanmelding en selectie. Gelet hierop wordt haar aanmelding ingevolge artikel 11 van deze regeling als vervallen beschouwd. Nu dit artikel een dwingende bepaling inhoudt en de Regeling aanmelding en selectie op dit punt geen hardheidsclausule bevat, was de minister gehouden om de aanmelding als vervallen te beschouwen. Voor het betoog van [appellante] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de intrekking in strijd was met de rechtszekerheid, is daarom geen plaats. In dit verband is mede van belang dat aan haar geen bewijs van toelating voor de opleiding B Geneeskunde is verstrekt.
Het vorenoverwogene geldt evenzeer voor de gestelde schending van het evenredigheidsbeginsel. De dwingendrechtelijke bepaling van artikel 11 van de Regeling aanmelding en selectie brengt mee dat er voor de minister geen ruimte bestond voor een belangenafweging.
2.5. [appellante] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter haar beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Zij voert met name aan dat medewerkers van de DUO uitlatingen hebben gedaan op grond waarvan zij erop vertrouwde te voldoen aan alle vooropleidingseisen.
2.5.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 26 november 2008 in zaak nr.
200801122/1wordt overwogen dat van in rechte te honoreren vertrouwen eerst sprake kan zijn indien een aan de minister toe te rekenen toezegging uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd is gegeven. Niet is gebleken dat de door [appellante] genoemde medewerkers van de DUO, na inzicht te hebben verkregen in alle relevante gegevens - waaronder het feit dat zij met een deficiënte vooropleiding aan de gewogen loting deelnam - ongeclausuleerde toezeggingen hebben gedaan. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat niet is onderbouwd dat medewerkers van de DUO uitlatingen hebben gedaan waaraan [appellante] het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat haar aanmelding niet als vervallen zou worden beschouwd.
Ook aan het door haar op 28 september 2010 via Studielink ontvangen bericht dat zij was ingeloot voor de opleiding geneeskunde aan de Universiteit van Maastricht, kon [appellante] geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen. De voorzieningenrechter heeft daartoe op goede gronden overwogen dat [appellante] binnen 24 uur is bericht dat haar geen bewijs van toelating kan worden verstrekt en dat zij, door bij haar aanmelding aan te geven te voldoen aan de nadere vooropleidingeisen voor de opleiding B geneeskunde en door het inzenden van de antwoordkaart 'Verlate inzending', ten onrechte de indruk heeft gewekt te behoren tot de groep gegadigden die de deficiëntie kon aanvullen en dat ook tijdig had gedaan.
Dat [appellante] zich naar aanleiding van het besluit van 22 september 2010 heeft gemeld bij de Vrije Universiteit Amsterdam en daar ook heeft mogen aanvangen met de opleiding geneeskunde, ondanks de in dat besluit opgenomen mededeling dat de overgelegde stukken zijn doorgezonden naar het CBAP en dat daarover nog bericht volgt, komt voor haar rekening en risico. Temeer daar, zoals eerder overwogen, door de minister geen bewijs van toelating voor die opleiding was verstrekt.
Het betoog faalt.
2.6. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. [appellante] heeft, tegenover de betwisting daarvan door de minister, niet aangetoond dat hij in gelijke gevallen de aanmelding niet als vervallen heeft beschouwd.
2.7. [appellante] betoogt tot slot tevergeefs dat het besluit op bezwaar ten onrechte niet vermeldt op welke bepalingen uit de WHW en de Regeling aanmelding en selectie het gebaseerd is. De minister heeft in het besluit op bezwaar afdoende gemotiveerd op welke grond de aanmelding als vervallen is beschouwd en heeft daarbij gewezen op het wettelijke toetsingskader van de WHW en de Regeling aanmelding en selectie. Dat het besluit op bezwaar niet de specifieke van toepassing zijnde bepalingen van deze wet en regeling vermeldt, is voor de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding geweest dit besluit te vernietigen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011
85-710.