ECLI:NL:RVS:2011:BR5697

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012396/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor tweede bedrijfswoning op agrarisch perceel in Noordwijkerhout

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Staro International B.V. en [appellant sub 2] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout om een vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een tweede bedrijfswoning op een agrarisch perceel. Het college had op 10 maart 2009 besloten om de vergunning te weigeren, waarna het bezwaar van Staro en [appellant sub 2] op 23 september 2009 ongegrond werd verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing op 10 november 2010, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat het college zich terecht had gebaseerd op de adviezen van de Agrarische beoordelingscommissie (Abc) van 15 september en 16 december 2008, die concludeerden dat er geen noodzaak was voor een tweede bedrijfswoning. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de adviezen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat het college geen reden had om aan de juistheid van deze adviezen te twijfelen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde dat de voorwaarden in het bestemmingsplan 'Buitengebied 1e herziening' voor de verlening van een vrijstelling voor een tweede bedrijfswoning niet waren vervuld.

Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de eerdere vergunningen voor [bedrijf A] en [bedrijf B] waren verleend onder andere omstandigheden en voordat de striktere provinciale regels in werking traden. De Raad van State concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat er geen vergelijkbare gevallen waren en dat de weigering van de bouwvergunning rechtmatig was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201012396/1/H1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Staro International B.V., gevestigd te Noordwijkerhout,
2. [appellant sub 2], wonend te Noordwijkerhout,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 november 2010 in zaak nr. 09/7671 in het geding tussen:
Staro
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant sub 2] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning op het perceel [locatie] te Noordwijkerhout (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 september 2009 heeft het college het door Staro en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 10 maart 2009 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 10 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Staro daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Staro en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 januari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Staro en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2011, waar Staro, vertegenwoordigd door haar [directeuren], vergezeld door ing. A.J.N. van Ruijven, deskundige bij Agro Adviesbureau B.V., en bijgestaan door mr. D.L. van Popering, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door D. Haak, werkzaam bij de gemeente, vergezeld door E. Griffioen, deskundige bij de Agrarische beoordelingscommissie (hierna: Abc), zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een tweede bedrijfswoning op het perceel, bedoeld voor de huisvesting van [appellant sub 2], een van de directeuren van Staro.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1e herziening" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch aanverwante doeleinden", met de aanduiding "agrarisch handels- en exportbedrijf (ADhe)".
Ingevolge artikel 26, tiende lid, voor zover van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd - met inachtneming van de Beschrijving in Hoofdlijnen - vrijstelling te verlenen van het bepaalde in hoofdstuk II, teneinde de bouw van een tweede bedrijfswoning op bouwvlakken met de bestemmingen Ab, As en Ag en op bouwvlakken met de bestemming Agrarisch aanverwante doeleinden (AD) mogelijk te maken, met dien verstande dat:
a. permanente aanwezigheid door twee volwaardige arbeidskrachten daadwerkelijk noodzakelijk en doelmatig is;
b. de tweede agrarische bedrijfswoning is alleen toelaatbaar voor duurzame volwaardige agrarische bedrijven;
c. het betreffende bedrijf dient duurzaam werkgelegenheid te bieden aan twee volwaardige arbeidskrachten;
d. een verzoek om toepassing van deze vrijstellingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a, b en c van dit voorschrift wordt voldaan.
2.3. Op het perceel is een eerste bedrijfswoning aanwezig, waarvoor bouwvergunning is verleend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of is voldaan aan het criterium in artikel 26, tiende lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, dat voor de verlening van vrijstelling voor een tweede bedrijfswoning vereist dat permanente aanwezigheid door twee volwaardige arbeidskrachten daadwerkelijk noodzakelijk en doelmatig is.
2.4. Staro en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college aan het besluit om vrijstelling en bouwvergunning voor een tweede bedrijfswoning te weigeren, geen deugdelijke motivering ten grondslag heeft gelegd. Zij voeren daartoe aan dat de aan het college uitgebrachte adviezen van Abc van 15 september 2008 en 16 december 2008, waarop het college het besluit heeft gebaseerd, niet volgens de daaraan te stellen eisen tot stand zijn gekomen. Daarnaast zijn deze adviezen wat betreft de inhoud niet deugdelijk, volgens Staro en [appellant sub 2], nu daarin onvoldoende aandacht is besteed aan de door hen naar voren gebrachte specifieke bedrijfsomstandigheden die maken dat in hun geval een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is. Verder voeren Staro en [appellant sub 2] aan dat het college zich er onvoldoende van heeft vergewist of Abc het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft uitgevoerd. Staro en [appellant sub 2] stellen verder met het door hen in het geding gebrachte onderzoek van Agro adviesbureau van 15 februari 2010 afdoende te hebben aangetoond dat een noodzaak bestaat voor de bouw van een tweede bedrijfswoning op het perceel.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college aan het besluit tot weigering van de vrijstelling en de bouwvergunning de onafhankelijke deskundigenadviezen van Abc van 15 september 2008 en 16 december 2008 ten grondslag heeft mogen leggen.
Anders dan Staro stelt, bestaat geen grond voor het oordeel dat deze adviezen niet volgens de daaraan te stellen eisen, dan wel niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, nu het onderzoek van Abc volgens de rapporten van 15 september 2008 en 16 december 2008 heeft bestaan uit de beoordeling van door Staro aangeleverde schriftelijke stukken, alsmede een bedrijfsbezoek op 15 augustus 2008, waarbij gesprekken zijn gevoerd met de beide directeuren en een rondleiding door het bedrijf heeft plaatsgevonden. Daarnaast is hierbij van belang dat, nadat Staro in haar brieven van 29 en 31 oktober 2008 opmerkingen had geplaatst bij het rapport van 15 september 2008 van Abc, het college deze opmerkingen aan Abc heeft voorgelegd en heeft gevraagd of deze reden vormden om haar conclusies te herzien. Abc heeft daarop in het rapport van 16 december 2008 gemotiveerd aangegeven dat en waarom de informatie van Staro haar geen reden gaf om de conclusies te herzien.
De rechtbank heeft terecht evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat de adviezen inhoudelijk ondeugdelijk zijn, omdat door Abc onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de specifieke omstandigheden van het bedrijf. Uit het rapport van 15 september 2008 volgt dat tijdens de gesprekken op 15 augustus 2008 de motieven voor de bouw van twee bedrijfswoningen uitvoerig zijn besproken, waarbij onder meer het 24-uurs productieproces, de noodzaak van continu aanwezige leiding en de kwaliteitseisen aan het productieproces aan de orde zijn geweest. In de rapportage van 16 december 2008 is Abc opnieuw op die omstandigheden ingegaan. Deze omstandigheden zijn dan ook niet veronachtzaamd, maar Abc heeft deze onvoldoende geacht om de noodzaak van een tweede bedrijfswoning objectief te onderbouwen. Het ter zitting aangevoerde ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van [appellant sub 2] leidt niet tot het oordeel dat de conclusies van Abc ter zake niet kunnen worden gevolgd.
De stelling dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich er onvoldoende van heeft vergewist of het onderzoek door Abc op zorgvuldige wijze is uitgevoerd, wordt evenmin gevolgd. Daarbij is van belang dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die het college hadden moeten doen twijfelen aan de juistheid van de adviezen en voorts dat het college Abc heeft gevraagd de zaak opnieuw te bezien naar aanleiding van de eerdergenoemde brieven van Staro van 29 en 31 oktober 2008.
Met betrekking tot het door Staro overgelegde tegenadvies van Agro Adviesbureau B.V. van 15 februari 2010 heeft de rechtbank terecht overwogen dat hieruit weliswaar blijkt van een noodzaak van intensief toezicht en controle op het bedrijf, maar dat dit niet automatisch met zich brengt dat een tweede bedrijfswoning op het perceel noodzakelijk is. De onafhankelijke deskundige Abc heeft, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het bedrijf, geconcludeerd dat deze geen tweede bedrijfswoning noodzakelijk maken, nu er voor Staro andere mogelijkheden zijn om te voorzien in het noodzakelijke toezicht en de controle op het bedrijf.
De rechtbank is dan ook met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college terecht geen noodzaak voor een tweede bedrijfswoning aanwezig heeft geacht, gelet op de voorwaarde in artikel 26, tiende lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
Het betoog faalt.
2.5. Staro betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet strijdig is met het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1981", nu dat bestemmingsplan voor de noodzaak van een tweede bedrijfswoning niet de voorwaarde stelde dat "permanente aanwezigheid door twee volwaardige arbeidskrachten daadwerkelijk noodzakelijk en doelmatig is". Volgens Staro had aan dat bestemmingsplan moeten worden getoetst, nu dat geldend was toen de aanvraag werd ingediend.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 maart 2005, in zaak nr.
200406332/1), dient bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht te worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag een college het ten tijde van een aanvraag om bouwvergunning nog wel, maar ten tijde van het besluit daarop, dan wel ten tijde van de heroverweging daarvan in bezwaar, niet meer geldende bestemmingsplan toepassen, indien het desbetreffende bouwplan ten tijde van de aanvraag in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was, dan wel een ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan in strijd was.
2.5.2. Het bestemmingsplan "Buitengebied 1e herziening" is op 20 augustus 2009 in werking getreden. Het college heeft het bouwplan bij het besluit op bezwaar van 23 september 2009 dan ook terecht aan dit bestemmingsplan getoetst. Voor toepassing van de onder 2.5.1 besproken uitzondering is geen aanleiding, nu het bouwplan, anders dan Staro betoogt, niet in overeenstemming was met het ten tijde van de aanvraag nog geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1981". Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de voorwaarde die dat bestemmingsplan stelde aan de noodzaak voor een tweede bedrijfswoning, niet in belangrijke mate afwijkt van het criterium in het bestemmingsplan "Buitengebied 1e herziening", en de adviezen van Abc van 15 september 2008 en 16 december 2008, die tot stand zijn gekomen onder de werking van het bestemmingsplan "Buitengebied 1981", ertoe concluderen dat het bouwplan daarmee niet in overeenstemming is. Geen grond bestaat voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is.
Het betoog faalt.
2.6. Staro betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college door de vrijstelling en bouwvergunning te weigeren, in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Staro wijst op [bedrijf A] en [bedrijf B], waar wel een tweede bedrijfswoning is toegestaan. Staro stelt dat haar bedrijfsprocessen ingewikkelder zijn dan bij [bedrijf A] en dat bij haar, evenals bij [bedrijf B], last minute-orders binnenkomen, welke het ook in haar geval noodzakelijk maken dat een tweede bedrijfswoning aanwezig is.
2.6.1. Vast staat dat aan [bedrijf B] op 12 mei 1998 en aan [bedrijf A] op 27 mei 2003 bouwvergunning is verleend voor een tweede bedrijfswoning, waarbij is getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied 1981". In beide gevallen was er een positief advies van de destijds geraadpleegde deskundige.
Het college heeft terecht naar voren gebracht dat het provinciale ruimtelijke beleid sinds het jaar 2005 strenger is geworden ten aanzien van tweede bedrijfswoningen. De provinciale nota "Regels voor Ruimte" van 8 maart 2005, staat nog maar één bedrijfswoning per volwaardig agrarisch bedrijf toe. Dit strengere provinciale beleid heeft ook tot strengere regelgeving ter zake van bedrijfswoningen in de opeenvolgende bestemmingsplannen geleid, in die zin dat in het bestemmingsplan "Buitengebied 1981" een eerste bedrijfswoning per volwaardig agrarisch bedrijf onder voorwaarden in beginsel was toegestaan en voor een tweede bedrijfswoning een vrijstellingsmogelijkheid bestond, terwijl onder de gelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 1e herziening" zowel voor een eerste, als een tweede bedrijfswoning ontheffing dient te worden verleend. De provinciale "Verordening Ruimte", in werking getreden op 26 juli 2010, biedt in het geheel geen mogelijkheid voor een tweede bedrijfswoning meer, hetgeen betekent dat gemeenten hun bestemmingsplannen dienovereenkomstig dienen aan te passen. Het college stelt in het verweerschrift dat het eerstkomende bestemmingsplan dan ook geen ontheffingsmogelijkheid voor een tweede bedrijfswoning meer zal bevatten. De toegewezen aanvragen van [bedrijf B] en [bedrijf A] dateren van (ver) voor 2005. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat geen sprake is van vergelijkbare gevallen, nu het college destijds nog geen rekening behoefde te houden met de hiervoor beschreven striktere provinciale regels met betrekking tot het toestaan van een tweede bedrijfswoning.
Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011
414-641.