ECLI:NL:RVS:2011:BR5662

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100152/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhavend optreden tegen detailhandel in keukens in Huissen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 25 november 2010 het beroep ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard van het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen het gebruik van een perceel in Huissen voor detailhandel in keukens. Het college had eerder, op 18 december 2007, dit verzoek afgewezen en het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het gebruik van het perceel voor detailhandel voortvloeide uit een eerder verleende bouwvergunning van 17 juli 2001, die niet in strijd was met het bestemmingsplan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 juni 2011 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel [appellante] als vertegenwoordigers van het college en de betrokken bedrijven aanwezig. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de bouwvergunning impliciet vrijstelling verleende voor het gebruik van het perceel voor detailhandel in keukens. De Afdeling benadrukte dat het college zich bewust had moeten zijn van het voorgenomen gebruik en dat dit gebruik niet in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften.

Uiteindelijk bevestigde de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de rechtbank om geen proceskostenveroordeling op te leggen, werd eveneens bevestigd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 24 augustus 2011.

Uitspraak

201100152/1/H1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Huissen, gemeente Lingewaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 november 2010 in zaak nr. 10/603 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend optreden tegen het gebruik van het perceel [locatie] te Huissen (hierna: het perceel) ten behoeve van detailhandel in keukens, afgewezen.
Bij besluit van 15 januari 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 18 december 2007 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 25 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben Keukenspectrum Beheer B.V. en Keukenspectrum Huissen B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 4 maart 2011 heeft [appellante] een schriftelijke reactie gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.R. Bolhuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn daar Keukenspectrum Beheer B.V. en Keukenspectrum Huissen B.V., vertegenwoordigd door [directeur], en bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overklap, Karstraat Eerste Fase" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden II". Ingevolge artikel 5.2.5. van de planvoorschriften is ter plaatse detailhandel uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit van nijverheid en industrie in ter plaatse vervaardigde producten. Vast staat dat detailhandel in keukens niet in overeenstemming is met dit planvoorschrift.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte heeft gevolgd in het standpunt dat het door de verlening van de bouwvergunning van 17 juli 2001 aan [bedrijf], impliciet vrijstelling heeft verleend voor de detailhandel in keukens op het perceel. Hij voert daartoe aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet is voldaan aan de uit de rechtspraak voortvloeiende voorwaarden voor het verlenen van een impliciete vrijstelling, te weten dat uit de bouwaanvraag zonder meer kan worden afgeleid dat het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt, en dat het college, zich bewust van het voorgenomen gebruik en de strijdigheid daarvan met het bestemmingsplan, de vergunning in weerwil van de planvoorschriften heeft verleend.
2.2.1. De rechtbank heeft [appellante] terecht niet gevolgd in het betoog dat uit de aanvraag om bouwvergunning van [bedrijf] van 8 maart 2001 niet zonder meer kon worden afgeleid dat het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van detailhandel zou worden gebruikt. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat de aanvraag om bouwvergunning afkomstig was van een keukenzaak en onder meer voorzag in het realiseren van een showroom in het pand, waardoor de aanvraag niet anders kon worden begrepen dan dat werd beoogd om ter plaatse keukens ten toon te stellen met het oog op verkoop aldaar, te meer nu in diverse van de aanvraag deel uitmakende stukken gerefereerd wordt aan "het winkelgebouw". Verder is van belang dat het college de bouwvergunning van 17 juli 2001 aan [bedrijf] heeft verleend, teneinde medewerking te verlenen aan de door het college zelf geïnitieerde verplaatsing van dit bedrijf, dat eerder op een andere locatie in de gemeente eveneens keukens verkocht. Ook uit deze, met de aanvraag samenhangende omstandigheid, kon het college afleiden wat het door [bedrijf] voorgenomen gebruik inhield. De stelling van [appellante] dat de aanwezigheid van een showroom ook op ander gebruik kan duiden, bijvoorbeeld op gebruik enkel ten behoeve van groothandel, leidt niet tot een ander oordeel, nu de aanvraag en de overige relevante feiten en omstandigheden in dit geval een voorgenomen gebruik als winkel zonder meer duidelijk maken.
Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich er niet van bewust was dat het voorgenomen gebruik in strijd was met het bestemmingsplan en mede daarom geen impliciete vrijstelling is verleend, kan evenmin slagen. Anders dan [appellante] stelt, kan uit de rechtspraak ter zake niet worden afgeleid dat het college zich bewust moet zijn geweest van de strijdigheid van het voorgenomen gebruik met het bestemmingsplan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 november 2007, zaak nr.
200701409/1), kan een gebruik ook geacht worden rechtstreeks uit een bouwvergunning voort te vloeien, wanneer het college had behoren te weten dat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Deze situatie doet zich hier voor.
2.2.2. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat een vrijstelling voor het gebruik van het perceel ten behoeve van detailhandel in keukens rechtstreeks uit de verleende en rechtens onaantastbare bouwvergunning van 17 juli 2001 voortvloeit en dit gebruik derhalve geen overtreding van de bestemmingsplanvoorschriften inhoudt.
De rechtbank heeft het college dan ook terecht gevolgd in het standpunt dat het niet bevoegd was om handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011
414-641.