201103661/1/R1 en 201103661/2/R1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
de stichting Stichting Vrije Natuur Zuid-Limburg, gevestigd te Heerlen,
appellante,
de raad van de gemeente Heerlen,
verweerder.
Bij besluit van 1 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Zorgacademie" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 mei 2011.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2011, heeft de Stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 augustus 2011, waar de Stichting, vertegenwoordigd door haar voorzitter [voorzitter], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Franssen en J.H.C. van Daal, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de oprichting van een zorgacademie op het perceel gelegen nabij de kruising van de Henri Dunantstraat en de Tichelbeekstraat. De zorgacademie heeft als doelstelling het bewerkstelligen van een synergie tussen medisch onderwijs, zorginstellingen en innovatie op medisch gebied. De zorgacademie is gevestigd in een gebied dat zich kenmerkt door de huisvesting van instellingen uit de zorgsector.
2.3. De raad betwist dat de Stichting kan worden aangemerkt als belanghebbende nu niet is gebleken van feitelijke werkzaamheden.
2.3.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3.2. Volgens artikel 2 van haar statuten, voor zover thans van belang, heeft de Stichting ten doel het opkomen voor het belang van beschermde of bedreigde dieren en planten, onder meer in het geval van dreigende aantasting of verstoring van hun leefomgeving, in Zuid-Limburg, met name in Parkstad Limburg en meer in het bijzonder in de gemeente Heerlen.
Ter zitting heeft de Stichting toegelicht dat haar werkzaamheden bestaan uit onder meer het verspreiden van informatie en het organiseren van activiteiten voor kinderen.
2.3.3. Anders dan de raad stelt, verricht de Stichting feitelijke werkzaamheden ter behartiging van haar doelstelling. Door het bestreden besluit wordt de Stichting getroffen in het belang dat zij in het bijzonder behartigt. De Stichting kan derhalve als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt.
2.4. De Stichting stelt dat realisatie van het plan ten koste zal gaan van in het plangebied voorkomende bedreigde diersoorten en dat het plan negatieve effecten zal hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de in de nabijheid van het plangebied gelegen Natura 2000-gebieden.
2.4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de Natura 2000-gebieden 'Kunderberg' en 'Geleenbeekdal' niet liggen in de onmiddellijke omgeving van het plangebied, maar op een zodanige afstand dat, gelet op de beperkte omvang van het plan, van beïnvloeding geen sprake zal zijn. Voorts zullen de in het plangebied voorkomende beschermde dier- en plantsoorten, vanwege de genomen mitigerende en compenserende maatregelen, geen onnodige schade ondervinden van de realisatie van het plan, aldus de raad.
2.4.2. In opdracht van de raad heeft het bureau Heukelom Verbeek een verkennend natuurwaardenonderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn vastgelegd in het rapport 'Zorgacademie Heerlen verkennend natuurwaardenonderzoek' van 30 juli 2009. In dit rapport staat dat het plangebied halverwege twee delen van het Natura 2000-gebied 'Geleenbeekdal' ligt. Het plangebied ligt op ongeveer anderhalve kilometer van zowel het Imstenraderbos als de bossen bij kasteel Terworm. In het rapport staat dat deze afstand voor externe werking te groot is, mits mogelijk op de Geleenbeek af te koppelen hemelwater van voldoende kwaliteit is om al dan niet zonder zuivering op de beek te lozen. Het Natura 2000-gebied 'Kunderberg' is op ongeveer een kilometer zuidwestelijk van het plangebied gelegen. Gezien de aard van de voorgenomen ingreep is deze afstand te groot om negatieve effecten te veroorzaken op de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied, aldus het rapport.
Voorts staat in het rapport dat in het plangebied een aantal beschermde dier- en plantsoorten voorkomt. In het rapport is een aantal compenserende en mitigerende maartregelen opgenomen om te voorkomen dat deze soorten schade van realisatie van het plan ondervinden.
2.4.3. De Stichting heeft niet met concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van de opsteller van het rapport vermeld onder 2.4.2 sprake is van belangenverstrengeling. Voor het overige heeft de Stichting niet gemotiveerd betoogd dat dit rapport niet op deugdelijke en zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voorts heeft de Stichting de inhoud hiervan niet gemotiveerd betwist en niet gesteld dat de in het rapport opgenomen compenserende en mitigerende maatregelen ter bescherming van de in het plangebied voorkomende beschermde dier- en plantsoorten niet kunnen worden genomen. De enkele stelling dat het aannemelijk is dat diersoorten hinder zullen ondervinden van realisatie van het plan en dat dit een negatieve invloed op omliggende Natura 2000-gebieden zal hebben is evenmin doorslaggevend, nu de Stichting ook deze stelling niet heeft gestaafd. De raad heeft zich derhalve terecht, onder verwijzing naar het in 2.4.2 genoemde rapport, op het standpunt gesteld dat realisatie van het plan geen negatieve effecten zal hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden 'Kunderberg' en 'Geleenbeekdal'. Voorts heeft de raad zich terecht, onder verwijzing naar het voormelde rapport, op het standpunt gesteld dat realisatie van het plan niet zal leiden tot schade aan de in het plangebied voorkomende beschermde dier- en plantsoorten.
2.5. De Stichting betoogt voorts dat de raad het plan onzorgvuldig heeft voorbereid. De Stichting voert hiertoe aan dat bij het plan geen beschrijving zit van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. Volgens de Stichting beschikte de raad bij het nemen van het besluit bovendien niet over voldoende kennis omtrent alle relevante, bij het plan betrokken belangen, nu er in de voorbereidingsfase onvoldoende ruimte was deze naar voren te brengen.
2.5.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in de plantoelichting staat beschreven op welke wijze maatschappelijke organisaties en burgers bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. Voorts is de voorbereiding van het plan volgens de raad zorgvuldig verlopen.
2.5.2. Zoals de raad terecht stelt, bevat hoofdstuk vijf van de plantoelichting een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. Voorts is het plan in overeenstemming met afdeling 3.4 van de Awb voorbereid. Het ontwerpplan heeft zes weken ter inzage gelegen en de Stichting heeft de gelegenheid gehad haar bezwaren tegen het plan in een zienswijze naar voren te brengen, hetgeen zij bij brief van 27 oktober 2010 heeft gedaan. Voorts is op 1 december 2010 een hoorzitting gehouden waarin de Stichting haar zienswijze mondeling heeft toegelicht. Nu de wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd, bestaat, zoals de raad terecht betoogt, geen grond voor het oordeel dat de Stichting onvoldoende gelegenheid heeft gehad om haar belangen naar voren te brengen. Hetgeen de Stichting heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
2.6. De Stichting stelt voorts dat de raad niet heeft onderkend dat in de nabijheid van het plangebied alternatieve locaties voor de realisatie van het plan aanwezig zijn. Deze locaties zijn volgens de Stichting beter geschikt voor oprichting van de in het plan voorziene zorgacademie.
2.6.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de locatiekeuze is ingegeven door de omstandigheid dat het voor het slagen van de in het plan voorziene zorgacademie cruciaal is dat zorgverleners op korte afstand hiervan gelegen zijn. Volgens de raad is om die reden geen alternatieve locatie voor de zorgacademie beschikbaar.
2.6.2. In de plantoelichting staat dat de zorgacademie is voorzien in de zogenoemde 'Zorgvallei', een gebied dat zich kenmerkt door de huisvesting van instellingen uit de zorgsector. Deze zorgvallei is uniek vanwege de concentratie van zorgverleners. In de plantoelichting staat voorts dat de doelstelling van de zorgacademie is het bereiken van synergie tussen zorgonderwijs, zorginstellingen en innovatie op zorggebied. Gelet op deze doelstelling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het van belang is dat de academie is gevestigd in de nabijheid van zorgverleners en dat een alternatieve locatie niet beschikbaar is.
2.7. De Stichting stelt voorts dat de raad niet heeft onderkend dat realisatie van het plan zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
2.7.1. In opdracht van de raad is door Arcadis onderzoek naar de luchtkwaliteit in het plangebied uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn vastgelegd in het rapport 'Zorgacademie Heerlen onderzoek luchtkwaliteit' van 6 december 2010. In dit rapport staat dat ter plaatse, inclusief de invloed van de in het plan voorziene zorgacademie, sprake is van een goede luchtkwaliteit die ruimschoots aan de kwaliteitsnormen voldoet. Voor een ongewenste invloed van de zorgacademie hoeft niet te worden gevreesd, aldus het rapport. De Stichting heeft niet betoogd dat dit rapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De Stichting heeft bovendien de inhoud van dit rapport niet betwist. De raad heeft zich derhalve, onder verwijzing naar dit rapport, terecht op het standpunt gesteld dat realisatie van het plan niet zal leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
2.8. De Stichting stelt voorts tevergeefs dat de raad het belang van de patiënten van het nabij gelegen ziekenhuis bij uitzicht op een groene omgeving onvoldoende bij de belangenafweging heeft betrokken. Reeds omdat het plan eveneens voorziet in de aanleg van groenvoorzieningen en natuur, bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad dit belang onvoldoende bij de belangenafweging heeft betrokken.
2.9. De Stichting heeft ter zitting nog betoogd dat het plan in strijd is met het provinciaal beleid, zoals vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.
2.9.1. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting staat dat de raad het plan heeft getoetst aan het provinciale ruimtelijk beleid. Voorts staat in de plantoelichting dat overleg heeft plaatsgevonden met het bestuur van de provincie waarna een aantal aanpassingen in het plan is doorgevoerd. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad bij het vaststellen van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met het provinciaal beleid.
2.10. In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.11. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011