ECLI:NL:RVS:2011:BR5194

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003105/1/M3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Tappersheul' en de bouwhoogte van 12 meter

Op 17 augustus 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Tappersheul', dat op 17 december 2009 door de raad van de gemeente Oudewater was vastgesteld. De stichting G. Ribbius Peletier jr. tot behoud van het Landgoed Linschoten, gevestigd te Linschoten, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De stichting was van mening dat de in het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte van 12 meter in strijd was met de gebiedsvisie Linschoterwaard, omdat dit zou leiden tot een visuele aantasting van het landgoed Linschoten.

De raad van de gemeente Oudewater verdedigde het bestemmingsplan en stelde dat de verruiming van de bouwhoogte van 8 naar 12 meter past binnen het landelijk en provinciaal beleid om bedrijventerreinen intensiever te benutten. De raad wees erop dat de vorige bestemmingsplannen het mogelijk maakten om met speciale toestemming tot 15 meter te bouwen, en dat er strenge voorwaarden zouden worden gesteld aan de inpassing van de nieuwe bebouwing in de omgeving.

De Afdeling oordeelde dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad op basis van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen en voorschriften kan vaststellen. De Afdeling concludeerde dat de groenstrook die als buffer tussen het bedrijvenpark en het landgoed fungeert, het zicht op het bedrijventerrein beperkt. De Afdeling zag geen aanleiding om te oordelen dat de bouwhoogte van 12 meter of de na ontheffingverlening toegestane bouwhoogte van 15 meter zou leiden tot een onevenredige visuele aantasting van de omgeving.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de stichting ongegrond en oordeelde dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201003105/1/M3.
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting G. Ribbius Peletier jr. tot behoud van het Landgoed Linschoten (hierna: de stichting), gevestigd te Linschoten, gemeente Montfoort,
appellant,
en
de raad van de gemeente Oudewater,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Tappersheul" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door ing. P.A.J.H. Kindt, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.P.W. van den Berg en drs. ing. C.P. Quik, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan is door de raad vastgesteld ter actualisering van de planologische regeling van het bedrijventerrein Tappersheul te Oudewater en vervangt de bestemmingsplannen "Tappersheul I" uit 1992 en "Tappersheul II" uit 2000. Het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van het bedrijventerrein in oostelijke richting en bevat ruimere bebouwingsmogelijkheden dan de vorige plannen.
2.2. De stichting richt zich tegen de in het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte voor zover deze hoger is dan 8 meter. Volgens de stichting is deze verruiming van de bouwhoogtes ten opzichte van de oude bestemmingsplannen in strijd met de gebiedsvisie Linschoterwaard nu het een visuele aantasting van de omgeving van het landgoed Linschoten (hierna: het landgoed) tot gevolg heeft.
2.2.1. De raad acht de in het bestemmingsplan toegestane bouwhoogtes acceptabel. De verruiming van de bouwhoogte voor gebouwen van 8 meter naar 12 meter past volgens de raad binnen het landelijk en provinciaal beleid om bestaande bedrijventerreinen intensiever te benutten. Volgens de raad zijn de gevolgen voor de omgeving beperkt. De raad wijst er in dit verband op dat de vorige bestemmingsplannen het mogelijk maakten om met speciaal daartoe verleende toestemming te bouwen tot maximaal 15 meter. Ook wijst de raad op de groene inpassing van de bebouwing op het bedrijventerrein. Bij het verlenen van een ontheffing om te kunnen bouwen tot 15 meter wordt volgens de raad streng getoetst of het bouwwerk bedrijfseconomisch noodzakelijk is en worden voorwaarden gesteld aan de inpassing van het gebouw in de omgeving.
2.2.2. De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De raad heeft in het aan de orde zijnde bestemmingsplan de bij recht toegestane bouwhoogte van 8 meter gewijzigd in 12 meter. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan voorziet in een groenstrook die als buffer dient tussen het bedrijvenpark en het landgoed. Uit de stukken en ter zitting is naar voren gekomen dat de raad en de stichting overeenstemming hebben bereikt over de wijze van beplanting van deze groenbuffer. Door de groenbuffer zal het zicht op het bedrijventerrein worden beperkt. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de bij recht toegestane bouwhoogte van 12 meter en de na ontheffingverlening toegestane bouwhoogte van 15 meter leiden tot een onevenredige visuele aantasting van de omgeving van het landgoed. Bij dit oordeel wordt betrokken dat in artikel 4.4, onder a, tweede lid, van de planregels is opgenomen dat bij de ontheffingverlening eisen kunnen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing in de omgeving. Van strijd met de gebiedsvisie is niet gebleken, nu deze gebiedsvisie, wat daar verder ook van zij, betrekking heeft op het landelijk gebied tussen Montfoort, Linschoten, Woerden en Oudewater, waartoe onderhavig plangebied niet behoort.
2.3. In hetgeen de stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011
163-678.