ECLI:NL:RVS:2011:BR5183

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010247/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • R.W.L. Loeb
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking subsidie voor ingrijpende voorzieningen aan particuliere huurwoningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen de intrekking van een subsidie voor ingrijpende voorzieningen aan particuliere huurwoningen ongegrond werd verklaard. Het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam had op 3 december 2008 besloten om 75% van de verleende subsidie in te trekken en het teveel uitbetaalde bedrag terug te vorderen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat [appellant] in strijd met de subsidievoorwaarden had gehandeld door de woningen te splitsen en te verkopen zonder de vereiste meldingen te doen.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de subsidie rechtmatig was, omdat de voorschriften in de Verordening woninggebonden subsidies van het Regionaal Orgaan Amsterdam 1995 waren overtreden. [appellant] stelde dat de artikelen 109 en 110 van de Verordening onverbindend waren wegens strijd met het specialiteitsbeginsel, maar de Raad van State oordeelde dat deze voorschriften zijn bedoeld om speculatie met gesubsidieerde huurwoningen tegen te gaan en het behoud van sociale huurwoningen te waarborgen.

Daarnaast betoogde [appellant] dat de terugvordering van de subsidie niet duidelijk was geregeld in de besluiten tot subsidieverlening en -vaststelling. De Raad van State wees dit betoog af, omdat de bevoegdheid tot terugvordering expliciet in de verordening was opgenomen en ook in de besluiten was vermeld. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat [appellant] niet had voldaan aan de meldingsplicht, aangezien de aanmeldingen voor verkoop niet als zodanig waren aangemerkt.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201010247/1/H2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 28 september 2010 in zaak nr. 09/4678 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur).
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2008 heeft het dagelijks bestuur 75% van de aan [appellant] voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan zeven particuliere huurwoningen verleende en vastgestelde subsidie ingetrokken en het teveel uitbetaalde teruggevorderd.
Bij besluit van 3 september 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat behandeling ter zitting achterwege blijft.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening woninggebonden subsidies van het Regionaal Orgaan Amsterdam 1995 (hierna: de Verordening) kan de bestuurscommissie een besluit tot verlening of vaststelling van subsidie geheel of gedeeltelijk intrekken, indien niet is voldaan aan de voorwaarden (bedoeld zal zijn en hierna wordt uitgegaan van: voorschriften), gesteld bij of krachtens de Verordening.
Ingevolge artikel 45 kan de bestuurscommissie voor de uitvoering van de Verordening nadere regels vaststellen.
Ingevolge artikel 109, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, verleent de bestuurscommissie slechts subsidie onder het voorschrift dat de eigenaar of zijn rechtsopvolger, na de verlening van de subsidie gedurende tien jaren geen splitsingsvergunning aanvraagt, of indien reeds een splitsingsvergunning is verleend, niet tot splitsing overgaat van het gebouw in appartementsrechten.
Ingevolge het tweede lid kan bij overtreding van het voorschrift, gesteld in het eerste lid, terugvordering van de bijdrage-ineens plaatsvinden.
Ingevolge artikel 110, eerste lid, aanhef en onder a, verleent de bestuurscommissie slechts subsidie onder het voorschrift dat de eigenaar de onroerende zaken niet onder bijzondere titel in eigendom overdraagt binnen tien jaren na de verlening van de subsidie.
Ingevolge het tweede lid kan bij overtreding van het voorschrift, gesteld in het eerste lid, terugvordering van de bijdrage-ineens plaatsvinden.
Ingevolge artikel 122 geschiedt de uitoefening van de bevoegdheden welke in de Verordening zijn omschreven als bevoegdheden van de bestuurscommissie voor het grondgebied van Amsterdam door het dagelijks bestuur.
Bij besluit van 6 juni 1996 heeft het dagelijks bestuur krachtens artikel 45, gelezen in verbinding met artikel 122, van de Verordening nadere regels (hierna: de nadere regels) gesteld.
In artikel II, onder a, van de nadere regels is bepaald dat het dagelijks bestuur bij overtreding van de voorschriften van de artikelen 109 en 110 van de Verordening de verstrekte bijdrage-ineens terugvordert, met dien verstande dat in het eerste jaar na vaststelling van de subsidie 65% van de verstrekte bijdrage wordt teruggevorderd en daarna een telkens geringer percentage conform de weergegeven tabel.
Onder b is bepaald dat aan de eigenaar of zijn rechtsopvolger de verplichting wordt opgelegd onverwijld mededeling te doen aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) zodra niet meer wordt voldaan aan een der voorschriften zoals gesteld in artikel 109, eerste lid, onder a en b, en artikel 110, eerste lid, van de Verordening.
Onder c is bepaald dat bij het niet naleven van de onder b bedoelde meldingsplicht ongeacht het verstreken aantal jaren 75% van de verstrekte bijdrage ineens wordt teruggevorderd.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft, voor zover hier van belang, de uitoefening van zijn bevoegdheden die in de Verordening zijn omschreven, opgedragen aan het college.
2.3. Bij besluit van 31 december 1998 heeft het college aan [appellant] subsidie verleend voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan de particuliere huurwoningen [locatie 1], [locatie 2 A, B en C] en [locatie 3 A, B en C]. Op 10 januari 2001 is de subsidie vastgesteld overeenkomstig de verlening. Bij besluit van 3 december 2008, gehandhaafd bij besluit van 3 september 2009, heeft het college namens het dagelijks bestuur de subsidievaststelling voor 75% ingetrokken en de subsidie nader vastgesteld op 25% van het eerder vastgestelde bedrag. Daarbij heeft het het teveel uitbetaalde bedrag teruggevorderd. Hieraan heeft het ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd met artikel 109, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening de woningen heeft gesplitst in appartementen en in strijd met artikel 110, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening vijf van de zeven woningen heeft verkocht, zonder van de splitsing en de verkoop mededeling te doen, als bedoeld in artikel II, onder b, van de nadere regels.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de artikelen 109 en 110 van de Verordening wegens strijd met het specialiteitsbeginsel onverbindend zijn, nu de daar vermelde voorschriften niet strekken tot naleving van de in artikel 23 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (hierna: het Bws 1995) neergelegde kerncriteria.
2.4.1. Dat betoog faalt. Met het stellen van de in de artikelen 109 en 110 van de Verordening bedoelde voorschriften wordt beoogd speculatie met door middel van subsidie verbeterde huurwoningen tegen te gaan en de woningen voor de sociale huursector te behouden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het behoud van sociale huurwoningen een van de doelstellingen van het Bws 1995 en is het stellen van de voorschriften daarom toegestaan.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de bevoegdheid tot het terugvorderen van subsidiegelden niet blijkt uit de besluiten tot subsidieverlening en -vaststelling en artikel II van de nadere regels op dit punt onvoldoende duidelijk is, zodat het dagelijks bestuur niet mocht terugvorderen, althans niet 75% van het eerder vastgestelde subsidiebedrag.
2.5.1. Dat betoog faalt evenzeer. De bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van het verstrekte subsidiebedrag, ingeval van verkoop of splitsing van de woningen binnen tien jaren na subsidieverlening, volgt uit de artikelen 109, tweede lid, en 110, tweede lid, van de Verordening. In de besluiten tot subsidieverlening en -vaststelling wordt naar deze verordening verwezen. Bovendien is de bevoegdheid in die besluiten afzonderlijk vermeld. Voorts vordert het dagelijks bestuur ingevolge artikel II van de nadere regels 75% van de verstrekte bijdrage-ineens terug, indien niet wordt gemeld dat niet meer wordt voldaan aan de subsidievoorschriften, gesteld in artikel 109, eerste lid, onder a en b, en artikel 110, eerste lid, van de Verordening. Anders dan [appellant] stelt, heeft hij hieruit kunnen afleiden dat het dagelijks bestuur, ingeval van verkoop of splitsing van de woningen binnen tien jaren na subsidieverlening, tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van het verstrekte subsidiebedrag zou besluiten.
2.6. [appellant] betoogt tenslotte dat de rechtbank heeft miskend dat hij heeft voldaan aan de meldingsplicht, bedoeld in artikel II, onder b, van de nadere regels, zodat ten onrechte 75% van het subsidiebedrag is teruggevorderd. Hij verwijst in dit verband naar de brieven van de Dienst Wonen van de gemeente Amsterdam van 1 april 2005, 13 juni 2005 en 3 juni 2009, waaruit blijkt dat hij de huurwoningen aan de [locatie 3 A en B] en [locatie 2 C] heeft aangemeld voor verkoop.
2.6.1. Ook dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de drie aanmeldingen zijn gedaan in het kader van de huisvestingsverordening en dat deze, zonder referentie aan de verstrekte subsidie, niet zijn aan te merken als een melding van de verkoop van de woningen als bedoeld in artikel II, onder b, van de nadere regels. Van de splitsing is evenmin melding gedaan.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011
18-686.