201106319/1/H2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs (hierna: OMO), gevestigd te Tilburg,
appellante,
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.
Bij besluit van 22 april 2011 heeft de minister geweigerd om de door OMO in het kader van het regionaal plan onderwijsvoorzieningen Breda e.o. aangevraagde onderwijsvoorzieningen per 1 augustus 2011 voor bekostiging in aanmerking te brengen.
Tegen dit besluit heeft OMO bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2011, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2011, waar OMO, vertegenwoordigd door [beleidsmedewerker] juridische zaken, en [algemeen directeur] Kwadrant Scholengroep, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.J.J. van West de Veer en E. Luinge, beiden werkzaam bij de Dienst Uitvoering Onderwijs, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 72, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO), voor zover thans van belang, stellen samenwerkende bevoegde gezagsorganen voor hun regio een regionaal plan onderwijsvoorzieningen vast.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, brengt de minister voor bekostiging in aanmerking een onderwijsvoorziening als bedoeld in de onderdelen a tot en met f, indien de voorziening is opgenomen in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen als bedoeld in het tweede lid en indien nodig tevens wordt voldaan aan de in genoemde onderdelen opgenomen voorwaarden.
Ingevolge het vierde lid kan de minister in afwijking van het derde lid voor bekostiging in aanmerking brengen een onderwijsvoorziening als bedoeld in het derde lid, onderdelen c tot en met f, die niet is opgenomen in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen als bedoeld in het tweede lid, indien de overige bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan de samenwerking instemmen met de aanvraag en indien nodig tevens wordt voldaan aan de in genoemde onderdelen opgenomen voorwaarden.
2.2. Aan het besluit van 22 april 2011 is ten grondslag gelegd dat, nu de looptijd van het bestaande regionaal plan onderwijsvoorzieningen op 31 juli 2011 eindigt, de door OMO aangevraagde onderwijsvoorzieningen slechts in het kader van een nieuw regionaal plan onderwijsvoorzieningen dat voldoet aan alle vereisten van artikel 72 van de WVO, voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht.
2.3. OMO betoogt dat de minister heeft miskend dat de looptijd van het bestaande regionaal plan onderwijsvoorzieningen Breda e.o. niet op 31 juli 2011 eindigt en geen rechtsregel zich ertegen verzet dat de door haar aangevraagde onderwijsvoorzieningen door wijziging of aanvulling van het bestaande plan voor bekostiging in aanmerking worden gebracht. Voorts betoogt zij dat de minister in strijd met het evenredigheidsbeginsel en met de strekking van de WVO heeft gehandeld.
2.3.1. Dat, zoals de minister in het verweerschrift heeft erkend, het bestaande regionaal plan onderwijsvoorzieningen Breda e.o. niet tot 1 augustus 2011, maar tot 1 augustus 2013 geldig is, laat onverlet dat OMO niet deelneemt aan het samenwerkingsverband van bevoegde gezagsorganen dat dat plan heeft vastgesteld. In artikel 72, vierde lid, van de WVO is bepaald dat de minister een onderwijsvoorziening die niet in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen is opgenomen, voor bekostiging in aanmerking kan brengen, indien de overige bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan de samenwerking instemmen met de aanvraag. Zoals de minister terecht aanvoert, brengt het woord 'overige' in dit artikellid met zich dat bekostiging slechts mogelijk is, indien de aanvraag is gedaan door een deelnemer aan de samenwerkende gezagsorganen die het desbetreffende plan hebben vastgesteld.
Dat, zoals OMO ter toelichting van het beroep op het evenredigheidsbeginsel stelt, de overige onderwijsinstellingen in de regio Breda e.o. geen bezwaar tegen de door haar aangevraagde onderwijsvoorzieningen hebben en die voorzieningen in het belang van de leerlingen zijn, brengt voorts niet met zich dat de voor haar nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Daarbij is van belang dat een nieuw regionaal plan onderwijsvoorzieningen in voorbereiding is en OMO in dat kader thans is aangesloten bij het samenwerkingsverband Breda e.o. Indien de door haar gewenste onderwijsvoorzieningen in dat plan worden opgenomen en wordt voldaan aan de in artikel 72, derde lid, van de WVO gestelde voorwaarden, kan de minister die onderwijsvoorzieningen voor bekostiging in aanmerking brengen.
Het betoog over de strekking van de wet kan, wat daar van zij, gelet op de bewoordingen van artikel 72, vierde lid, van de WVO, niet tot een andere uitkomst leiden. De minister heeft terecht geweigerd de door OMO aangevraagde onderwijsvoorzieningen per 1 augustus 2011 in het kader van het bestaande regionaal plan onderwijsvoorzieningen Breda e.o. voor bekostiging in aanmerking te brengen.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011