201011076/1/H2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Montfoort, (hierna ook tezamen en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) van 11 oktober 2010 in zaak nr. 09/1090 in het geding tussen:
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hierna: het college).
Bij besluit van 1 september 2008 heeft het college aan het hoogheemraadschap vergunning verleend voor het uitvoeren van kadeverbeteringswerkzaamheden ter plaatse van de Mastwijkerdijk te Montfoort.
Bij besluit van 4 maart 2009 heeft het de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en dat besluit onder aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd.
Bij uitspraak van 11 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 17 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2011, waar [appellant A] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M.M. Hoogesteger en M. van de Beek, beiden werkzaam voor het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hierna: de Keur), zoals deze gold ten tijde van belang, wordt daarin onder legger verstaan: een overzicht van waterstaatswerken, als bedoeld in het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, dat strekt tot vaststelling van de daarin vermelde onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, is het verboden:
a. nieuwe waterkeringen in het waterschap aan te leggen;
b. werken uit te voeren of te doen uitvoeren, welke wijziging brengen in de ligging, de afmetingen of de samenstelling van de waterkering.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, aanhef en onder d, voor zover thans van belang, is het verboden binnen de kernzone werken, waaronder dammen, te maken, te hebben of te wijzigen.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, kan het college van onder meer deze verboden bij schriftelijke vergunning ontheffing verlenen.
Ingevolge het tweede lid kan dat geschieden onder het stellen van voorschriften in het belang van de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied.
2.2. [appellant A] is eigenaar van het woonhuis, gelegen aan de [locatie] te Montfoort, alsmede van de vletsloot tussen de Hollandsche IJssel en de Mastwijkerdijk, inclusief ligplaats. De aan de [locatie 2] gelegen woonboot wordt bewoond door zijn zoon, [appellant B], die ook eigenaar is van de woning op [locatie 3]. Toen [appellant A] het desbetreffende perceel in eigendom verwierf, was de vletsloot afgesloten met een damwand.
Bij besluit van 9 oktober 2002 heeft het college hem vergunning verleend voor het verwijderen van de damwand. Hierbij is onder meer voorgeschreven dat, indien de kade om de vletsloot naar het oordeel van het waterschap geen secundaire status kan krijgen, op zijn eerste aanzegging een damwand van dezelfde vorm en afmetingen dient te worden teruggeplaatst.
Het college heeft aan de vergunningverlening ten grondslag gelegd dat, om redenen van veiligheid en in overeenstemming met het in 1996 vastgestelde waterkeringtracé, de vletsloot, die binnen de kernzone is gelegen, afgedamd dient te worden van de Hollandsche IJssel. De door [appellant] voorgestelde alternatieven, waarbij doorvaart van de vletsloot naar de Hollandsche IJssel mogelijk is, bieden niet dezelfde mate van veiligheid en brengen hogere kosten met zich, aldus het college.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de vergunning in strijd met de Legger voor watergangen en daarin aanwezige kunstwerken van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, in werking getreden op 1 april 2003, is verleend, nu de vletsloot op de daarbij behorende kaart in open verbinding staat met de Hollandsche IJssel en dat voor de aanleg van de damwand ten onrechte geen procedure tot wijziging van de legger is gevolgd.
2.3.1. Uit artikel 1, aanhef en onder e, van de Keur valt af te leiden dat de legger slechts de situatie weergeeft ten tijde van de vaststelling ervan. Dat, naar gesteld, de vletsloot op de kaart van de legger niet is afgedamd, brengt reeds daarom niet mee dat [appellant] aanspraak heeft op een open verbinding van die sloot met de Hollandsche IJssel. Het gestelde over de keurkaart uit 1996 en de concept-leggerkaart uit 2002 doet dat om die reden evenmin. De legger stond er dan ook niet aan in de weg dat het college krachtens artikel 37 van de Keur vergunning kon verlenen voor het aanleggen van een damwand, als het heeft gedaan.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij afweging van de in aanmerking te nemen belangen niet in redelijkheid tot vergunningverlening heeft kunnen besluiten. Hij voert daartoe met name aan dat het college ten onrechte een hoogtenorm van +1,45 m NAP voor de waterkering aan de noordkant van de Hollandsche IJssel heeft gehanteerd. Uitgegaan dient te worden van +1,00 m NAP, zodat volstaan kon worden met enige ophoging van de kade rondom de vletsloot en afsluiting hiervan uit oogpunt van veiligheid niet noodzakelijk is. In de vergunning voor het vervangen van een beschoeiing in de Hollandsche IJssel ter plaatse van de Hofdijk 63 te Montfoort heeft het college die hoogte ook gehanteerd, aldus [appellant].
2.4.1. De afdamming is in oktober 2008 gerealiseerd. Het college heeft gesteld dat de norm van +1,45 m NAP op basis van ervaring is bepaald en tot en met 2008 de gehanteerde hoogtenorm is geweest. In 2008 is de vereiste hoogte voor de waterkering aan de zuidkant van de Hollandsche IJssel na onderzoek bepaald op +1,10 m NAP. Deze norm is goedgekeurd door gedeputeerde staten van Utrecht en wordt vanaf 1 januari 2009 gehanteerd voor de waterkering aan beide oeverkanten, aldus het college.
De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college in verband met de vergunning ten tijde van belang niet een hoogtenorm van +1,45 m NAP heeft mogen hanteren, nu die norm, naar niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is bestreden, destijds bij wijze van vaste uitvoeringspraktijk door het college werd toegepast en het bij de behartiging van de waterstaatkundige belangen in zijn beheersgebied discretie toekomt. Voorts heeft het college ter zitting uiteengezet dat de vervangen beschoeiing aan de Hofdijk 63 geen deel uitmaakt van de waterkering, zodat die situatie aan deze niet gelijk is of gelijk te stellen.
De rechtbank heeft evenzeer op goede grond overwogen dat het college bij de belangenafweging doorslaggevend heeft mogen achten dat het omleggen van de waterkering om de vletsloot heen tot een verlenging van de waterkering met circa 587 m leidt, hetgeen een verhoogd veiligheidsrisico en meerkosten voor aanleg, beheer en onderhoud meebrengt, en dat aan een doorvaarbaar kunstwerk, zoals door [appellant] voorgesteld, gelijksoortige nadelen kleven. Dat de rechtbank, naar gesteld, van een te hoog bedrag aan meerkosten is uitgegaan, doet daaraan niet af.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011