ECLI:NL:RVS:2011:BR5162

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011090/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen gebruik sportcafé in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 11 oktober 2010 een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda heeft vernietigd. Het college had op 13 april 2007 geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van een sportcafé op een perceel in Breda, dat in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het bezwaar van de appellant ongegrond was verklaard. Het college en de andere appellanten hebben hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 17 augustus 2011 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden waarop deze rustte. De Raad oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat het gebruik van het sportcafé niet was geïntensiveerd sinds de peildatum in december 1998. De rechtbank had ten onrechte niet gekeken naar de agenda's van het sportcafé van de jaren 2008 tot en met 2010, die mogelijk relevant waren voor de beoordeling van de aard en omvang van de activiteiten. De Raad concludeerde dat het college onvoldoende had onderzocht of er sprake was van een wijziging in het gebruik van het sportcafé, wat de strijdigheid met het bestemmingsplan zou kunnen vergroten.

De uitspraak bevestigde dat de hoger beroepen van de appellanten ongegrond waren en dat het college van burgemeester en wethouders van Breda in de proceskosten moest worden veroordeeld. De Raad van State legde ook een griffierecht op aan het college.

Uitspraak

201011090/1/H1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Breda,
2. [appellant sub 2], gevestigd te Breda,
3. [appellant sub 3], wonend te Breda,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 oktober 2010 in zaak nr. 09/5592 in het geding tussen:
[appellant sub 3]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2007 heeft het college geweigerd handhavend op te treden ten aanzien van het gebruik van sportcafé "[…]" op het perceel [locatie] te Breda.
Bij besluit van 20 november 2009 heeft het college het door [appellant sub 3] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 3] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 november 2009 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2010, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 16 december 2010. [appellant sub 3] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 16 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.M.J.F. Meeuwis, werkzaam bij de gemeente, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, en [appellant sub 3], bijgestaan door mr. J.H.M. Verjans, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Haagse Beemden 1998" rust op het perceel de bestemming "Wijkvoorzieningen Wv (o, r)".
Ingevolge artikel 6, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor, voor zover thans van belang, onderwijs en recreatie.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, is het verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in dit plan - behoudens in artikel 21 - bepaalde.
Ingevolge artikel 21, tweede lid, van de planvoorschriften, mag het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het in dit plan - behoudens in dit artikellid - bepaalde en dat bestaat op het tijdstip, waarop het plan voor zover betrekking hebbend op de strijdigheid van dat gebruik van kracht wordt, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits door die wijziging de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot.
2.2. Niet langer in geschil is dat het gebruik van het sportcafé in strijd is met de in het bestemmingsplan aan het perceel gegeven bestemming. Evenmin is in geschil dat het sportcafé reeds voor de peildatum in december 1998 als zodanig in gebruik was.
2.3. [appellant sub 3] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het aan het college is om aannemelijk te maken dat geen sprake is van een intensivering van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik. Nu geen gegevens beschikbaar zijn over het gebruik in december 1998 is het college daarin volgens [appellant sub 3] niet geslaagd.
2.3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 februari 2006 in zaak nr.
200503095/1) rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is.
2.3.2. Niet in geschil is dat geen gegevens beschikbaar zijn over het gebruik van het sportcafé ten tijde van de peildatum. Echter, uit de stukken en hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, kan worden afgeleid dat het gebruik van het sportcafé in 1998 niet wezenlijk verschilde van het gebruik in 2000 en dat eerst na 2000 een intensivering van het gebruik heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in het kader van zijn onderzoek naar het gebruik van het sportcafé in december 1998 mocht aansluiten bij de activiteiten zoals die blijken uit de agenda's van het sportcafé van 2000. Het betoog van [appellant sub 3] faalt.
2.4. Het college en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit op bezwaar onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd omdat het college geen onderzoek heeft gedaan naar het gebruik van het sportcafé in de periode van na 2006 tot het nemen van het besluit op bezwaar. Zij voeren daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de bij het verweerschrift overgelegde agenda's van het sportcafé van 2008, 2009 en 2010. Volgens het college en [appellant sub 2] volgt uit die stukken wat de aard en de omvang van de activiteiten zijn en dat geen sprake is van een intensivering van die activiteiten.
2.4.1. Het college en [appellant sub 2] betogen terecht dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de door het college bij het verweerschrift overgelegde agenda's van 2008, 2009 en 2010. Weliswaar blijkt uit het besluit op bezwaar niet dat het daarbij verrichte onderzoek zich ook heeft uitgestrekt tot de periode van na 2006 tot dat besluit, doch dit neemt niet weg dat de rechtbank in de door het college bij het verweerschrift overgelegde agenda's over de jaren 2008 t/m 2010 aanleiding had behoren te zien te onderzoeken of deze voldoende grond geven om de rechtsgevolgen van het in dit opzicht gebrekkige besluit op bezwaar in stand te laten. Dat de rechtbank zulks heeft nagelaten, leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.4.2. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar, zoals nader toegelicht in zijn verweerschrift op het beroep van [appellant sub 3], op het standpunt gesteld dat het sportcafé in 2000 en 2001 50 maal per jaar, doorgaans op vrijdag, zaterdag en zondag, werd gebruikt voor diverse niet-sportgerelateerde horeca-activiteiten voor maximaal 100 personen. Volgens het college is dit het gebruik dat op grond van het overgangsrecht mag worden voortgezet. Van een intensivering van dat gebruik is geen sprake, aldus het college. Het heeft hierbij, voor zover thans van belang, betrokken dat borrels, feesten, recepties en cd-presentaties activiteiten zijn, die zich verhouden met een gebruik van een ruimte als horecagelegenheid. De (verjaardags)feesten, borrels, recepties, familiefeesten en dergelijke kunnen volgens het college als gelijksoortige niet-sportgerelateerde activiteiten worden aangemerkt, hetgeen in het licht van de bij het verweerschrift overgelegde agenda's van het sportcafé betekent dat de aard van de activiteiten door de jaren heen niet is gewijzigd. [appellant sub 2] heeft zich bij dit betoog aangesloten.
2.4.3. Volgens [appellant sub 3] zijn sinds de peildatum het soort feesten en het geluid dat daarbij wordt geproduceerd door het gebruik van geluidsinstallaties, gewijzigd. Met het enkele standpunt van het college dat, kort gezegd, alle in het sportcafé gehouden activiteiten als gelijksoortige niet-sportgerelateerde activiteiten kunnen worden aangemerkt, zonder daarbij de door [appellant sub 3] gestelde wijziging in het karakter van de feesten en het bij die feesten geproduceerde geluid te betrekken, heeft het college onvoldoende onderzocht of sinds de peildatum sprake is van een wijziging in het gebruik van het sportcafé en door deze wijziging de strijdigheid met het bestemmingsplan is vergroot. Dat, zoals het college heeft aangevoerd, het aspect geluid een milieuaspect is en in een separate handhavingsprocedure op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer aan de orde is geweest, betekent niet dat dit aspect niet kan worden betrokken bij de beantwoording van voormelde vraag. Een verandering in de wijze waarop de activiteiten worden uitgeoefend dan wel een verschuiving in het type horeca-activiteit waarop de exploitatie is gericht, kan ertoe leiden dat de strijdigheid met het bestemmingsplan wordt vergroot. Een aan die verandering of verschuiving inherente toename van geluid is in dat verband niet zonder betekenis. Het betoog van het college en [appellant sub 2] faalt.
2.5. De hoger beroepen van [appellant sub 3], het college en [appellant sub 2] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 464,31 (zegge: vierhonderdvierenzestig euro en eenendertig cent), waarvan € 437,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Breda een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011
473.