201107766/2/H1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college),
2. Schiphol Nederland B.V., gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, (hierna: Schiphol)
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 8 juni 2011 in zaak nrs. 11/2330 en 11/1609 in het geding tussen:
Bij besluit van 17 september 2010 heeft het college aan Schiphol Group vergunning verleend voor de aanleg van geluidreducerende ribbels op de kadastrale percelen AC 941 (ged.) en 943 (ged.) aan de IJweg te Haarlemmermeer.
Bij besluit van 10 februari 2011 heeft het het door [wederpartij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Voorts heeft de voorzieningenrechter het besluit van 17 september 2010 geschorst tot zes weken na het nieuw te nemen besluit.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2011, en Schiphol bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben zij elk de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 juli 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Dijk en D. Eckhart-van Iperen, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, en Schiphol, vertegenwoordigd door mr. P. Bangoer en ir. E.P. Linschoten, beiden werkzaam bij Schiphol Group, bijgestaan door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Voorts is daar [wederpartij], bijgestaan door mrs. J. van den Burg en C.H. Norder, beiden advocaat te Leiden, gehoord.
2.1. Het verzoek van het college strekt er toe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van 8 juni 2011, en, evenals dat van Schiphol, tot opheffing van de schorsing van het besluit van 17 september 2010.
2.2. Niet zeker is dat de uitspraak van de voorzieningenrechter in de bodemprocedure onverkort in stand zal blijven en zal blijken dat voor de uit te voeren werkzaamheden geen aanlegvergunning mocht worden verleend. Daartoe wordt overwogen dat het vergunningvereiste, neergelegd in het Paraplubestemmingsplan Luchthavenindeling (hierna: het Paraplubestemmingsplan), naar voorlopig oordeel strekt tot het waarborgen van de bouwhoogtebeperkingen die voor het gebruik van de desbetreffende gronden voortvloeien uit het Luchthavenindelingsbesluit. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de uit te voeren werkzaamheden niet met dat plan in strijd zijn. [wederpartij] en anderen zijn daartegen niet in hoger beroep gekomen.
Voorts zijn de vergunde werkzaamheden naar voorlopig oordeel evenmin in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan Schiphol-West op de desbetreffende gronden rustende bestemming "Agrarische doeleinden II". Artikel 14 van de voorschriften van dat plan hoeft niet zo beperkend te worden gelezen, dat de aan te leggen ribbels niet als technische voorzieningen ten behoeve van de luchtvaart, als bedoeld in die bepaling, kunnen worden aangemerkt.
2.3. Gelet hierop, bestaat aanleiding om na te melden voorlopige voorzieningen te treffen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.5. Het griffierecht zal door de secretaris van de Raad van State aan verzoekers worden terugbetaald.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer geen nieuw besluit op het tegen het besluit van 17 september 2010 gemaakte bezwaar hoeft te nemen, voordat de Afdeling op de bij haar ingestelde hoger beroepen heeft beslist;
II. heft bij wijze van voorlopige voorziening de schorsing van dat besluit door de voorzieningenrechter op;
III. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht, elk ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro), terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011