ECLI:NL:RVS:2011:BR4652

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100886/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • F.C.M.A. Michiels
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving tegen gebruik hotel als tijdelijke noodvoorziening voor vreemdelingen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Soest om handhavend op te treden tegen het gebruik van het hotel Het Witte Huis op het perceel Birkstraat 138 te Soest als Tijdelijke Noodvoorziening Vreemdelingen (TNV). Het college had eerder, op 6 april 2009, besloten om geen handhaving te verrichten, wat leidde tot bezwaar van de stichting Stichting Birkstraat-Zandlaan en een wederpartij. De rechtbank Utrecht verklaarde op 8 december 2010 het beroep van de stichting en de wederpartij gegrond en vernietigde het besluit van 7 juli 2009 van het college, waarbij het bezwaar ongegrond was verklaard. Het college heeft vervolgens op 18 januari 2011 het bezwaar van de stichting en de wederpartij gegrond verklaard, maar het besluit van 6 april 2009 gehandhaafd.

In hoger beroep betoogde het college dat het gebruik van het hotel als TNV niet in strijd was met het bestemmingsplan, terwijl de stichting en de wederpartij stelden dat het college geen belang meer had bij het hoger beroep, nu er geen vreemdelingen meer in het hotel werden opgevangen. De Afdeling oordeelde dat het college wel degelijk belang had bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat de rechtbank een besluit van het college had vernietigd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het gebruik van het hotel als TNV niet voldeed aan de definitie van een horecabedrijf zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het beroep tegen het besluit van 18 januari 2011 werd ongegrond verklaard. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de stichting en de wederpartij.

Uitspraak

201100886/1/H1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Soest
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 december 2010 in zaken nrs. 09/2280 en 10/2273 in het geding tussen:
de stichting Stichting Birkstraat-Zandlaan, gevestigd te Soest en [wederpartij], wonend te Soest
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2009 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van het hotel Het Witte Huis op het perceel Birkstraat 138 te Soest als Tijdelijke Noodvoorziening Vreemdelingen (hierna: TNV).
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college het, voor zover thans van belang, door de stichting en [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de stichting en [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 juli 2009 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het college het door de stichting en [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 6 april 2009 onder wijziging van de motivering gehandhaafd.
Tegen de uitspraak van 8 december 2010 heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 februari 2011.
Tegen het besluit van 18 januari 2011 hebben de stichting en [wederpartij] bij brief, ingekomen bij de rechtbank op 28 februari 2011, beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep op 8 maart 2011 ter behandeling door de Afdeling aan de Raad van State doorgezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting en [wederpartij] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2011, waar het college, vertegenwoordigd door W. Hoejenbos, werkzaam bij de gemeente, en de stichting en [wederpartij], beide vertegenwoordigd door mr. W. van Galen, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. Tevens is verschenen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COA), vertegenwoordigd door mr. A. Tardjopawiro en T. Jeurssen.
2. Overwegingen
2.1. De stichting en [wederpartij] betogen dat het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het college, nu het te kennen heeft gegeven dat geen vreemdelingen meer worden opgevangen in het hotel, geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 augustus 2010 in zaak nr.
200909738/1/H2), heeft een bestuursorgaan in beginsel procesbelang bij het instellen van het hoger beroep indien de rechtbank een besluit van dat bestuursorgaan heeft vernietigd. Van omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken. Het college heeft dan ook belang bij een beoordeling van het hoger beroep.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1994" rust op het perceel de bestemming "Recreatieve doeleinden I", met als nadere aanduiding "Horeca".
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie. In artikel 10, eerste lid is verder vermeld:
N.B. Voor zover de gronden nader zijn aangeduid voor "horeca" is primair de regeling in artikel 25 van deze voorschriften van toepassing.
Ingevolge artikel 25 zijn de op de plankaart nader voor horeca aangeduide gronden bestemd voor een horecabedrijf met de daarbij behorende groen- en parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 24, wordt onder horecabedrijf verstaan een bedrijf, dat (nagenoeg) volledig is gericht op het al dan niet verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van het hotel als TNV niet past binnen de in het bestemmingsplan gegeven definitie van een horecabedrijf, zodat dit gebruik in strijd is met het in het bestemmingsplan gegeven gebruiksverbod. Het voert hiertoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat er tussen de klassieke exploitatie van het hotel en het gebruik van hotel als TNV geen verschillen bestaan die leiden tot een andere ruimtelijke uitstraling, dat de vreemdelingen vrijwillig in het hotel verblijven, dat het gedrag van de vreemdelingen niet anders is dan van reguliere hotelgasten en dat ook voor reguliere hotelgasten in het hotel regels gelden die moeten worden nageleefd.
2.3.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het COA het gehele hotel voor een lange periode heeft gehuurd voor de opvang van vreemdelingen. Ook is gebleken dat beveiligers op het terrein aanwezig zijn om toezicht te houden en eventuele overlast te voorkomen. Gezien het gebruik van het hotel als opvangcentrum van personen, waarbij het hotel zou fungeren als huisvesting voor personen en groepen die hun hoofdverblijf in het hotel hebben, kan het niet op één lijn worden gesteld met het voorheen bestaande gebruik van het hotel dat bestaat uit de verhuur van kamers aan personen en groepen die met name recreatief of zakelijk verblijven in het hotel en die hun hoofdverblijf elders hebben. De uitstraling die het hotel door het gebruik als TNV heeft, is dan ook anders dan de uitstraling die het hotel had zoals het voorheen in gebruik was. Het betoog van het college faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door de stichting en [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 6 april 2009. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan hun bezwaren is tegemoetgekomen, wordt het, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht voorwerp te zijn van dit geding.
2.6. De stichting en [wederpartij] betogen dat het college, door in het besluit van 18 januari 2011 het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit, waarbij het verzoek om handhaving is afgewezen, in stand te laten, de uitspraak van de rechtbank niet in acht heeft genomen. Zij voeren hiertoe aan dat het college zich in het primaire besluit op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het hotel als TNV niet in strijd is met het bestemmingsplan, terwijl de rechtbank uitdrukkelijk heeft overwogen dat het gebruik daarmee wel in strijd is.
2.6.1. Het college heeft in navolging van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op bezwaar genomen. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat geen vreemdelingen meer in het hotel worden ondergebracht, zodat geen sprake meer is van een overtreding van het bestemmingsplan en daarom niet tot handhaving wordt overgegaan. Het college heeft hierin aanleiding gezien het primaire besluit te handhaven.
2.6.2. Anders dan de stichting en [wederpartij] betogen, volgt uit het besluit van 18 januari 2011 niet dat het college zich daarin op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het hotel als TNV niet in strijd is met het bestemmingsplan. Uit het besluit blijkt immers slechts dat het college het besluit van 6 april 2009 heeft gehandhaafd, uitsluitend voor zover daarbij het verzoek om handhaving is afgewezen.
Het college heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat geen sprake meer is van een overtreding van het bestemmingsplan, omdat geen vreemdelingen meer in het hotel worden ondergebracht en onderbrenging van vreemdelingen in de nabije toekomst niet aan de orde is. Aangezien, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 mei 2006 in zaak nr.
200506566/1), het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar in een geval als het onderhavige moet geschieden op basis van het recht zoals dat geldt en de feiten of omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip waarop de beslissing op het bezwaar wordt genomen, betekent de omstandigheid dat in het besluit van 18 januari 2011 aan andere feiten en omstandigheden dan in het door de rechtbank vernietigde besluit betekenis is toegekend, in dit geval niet dat daarmee de uitspraak van de rechtbank niet in acht is genomen. Het betoog faalt.
2.7. Het beroep tegen het besluit van 18 januari 2011 is ongegrond.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Soest van 18 januari 2011, kenmerk 771428, ongegrond;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Soest tot vergoeding van bij de stichting Stichting Birkstraat-Zandlaan en [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 879,00 (zegge: achthonderdnegenenzeventig euro), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011
473.