ECLI:NL:RVS:2011:BR4650

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012635/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en griffierecht in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had op 17 december 2010 de beroepen van [appellante] en anderen tegen besluiten van de korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Zuid niet-ontvankelijk verklaard. Deze besluiten betroffen verzoeken om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, waarbij de korpsbeheerder had aangegeven dat de openbaarmaking van de gevraagde gegevens door de Wet politiegegevens wordt geregeld.

De korpsbeheerder had op 18 maart en 12 mei 2010 afzonderlijke besluiten genomen naar aanleiding van verzoeken van [appellante] en anderen. Tegen deze besluiten had [appellante] bezwaren ingediend, die door de korpsbeheerder ongegrond waren verklaard. De rechtbank oordeelde dat de beroepen van [appellante] niet-ontvankelijk waren, omdat zij niet voldaan had aan de vereiste griffierechten.

In hoger beroep betoogde [appellante] dat de rechtbank had miskend dat zij slechts eenmaal griffierecht verschuldigd was, aangezien het geding betrekking had op samenhangende besluiten. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de besluiten op zichzelf staande besluiten waren en dat het feit dat de beroepen bij één geschrift waren ingesteld, niet leidde tot de conclusie dat deze besluiten samenhangend waren.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.

Uitspraak

201012635/1/H3.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 december 2010 in zaken nrs. 10/2314 t/m 10/2318 en 10/2320 t/m 10/2326
in het geding tussen:
[appellante] en anderen
en
de korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Zuid.
1. Procesverloop
De korpsbeheerder heeft bij afzonderlijke besluiten van 18 maart 2010 en afzonderlijke besluiten van 12 mei 2010 naar aanleiding van diverse verzoeken van [appellante] en anderen om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur medegedeeld dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens door de Wet politiegegevens wordt geregeld.
Bij afzonderlijke besluiten van 10 juni 2010 heeft de korpsbeheerder de door [appellante] en anderen tegen de besluiten van 18 maart 2010 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Voorts heeft hij bij afzonderlijke besluiten van 16 juni 2010 de door [appellante] tegen de besluiten van 12 mei 2010 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellante] en anderen tegen de besluiten van 10 juni 2010 en 16 juni 2010 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2010, hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:41, eerste lid, van de Awb wordt door de griffier van de indiener van het beroepschrift een griffierecht geheven. Indien het een beroepschrift ter zake van twee of meer samenhangende besluiten of van twee of meer indieners ter zake van hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd. In die gevallen bedraagt het griffierecht op grond van het derde lid het hoogste ter zake van een van de besluiten onderscheidenlijk door een van de indieners verschuldigde bedrag.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij eenmaal griffierecht was verschuldigd, hetgeen zij tijdig heeft voldaan.
2.2.1. Het geding in beroep had betrekking op onder meer acht besluiten van de korpsbeheerder op afzonderlijke verzoeken van [appellante] om informatie met betrekking tot acht verschillende beschikkingen van het Centraal Justitieel Incasso Bureau. [appellante] heeft tegen elk van deze besluiten afzonderlijk bezwaar gemaakt, waarop de korpsbeheerder afzonderlijke besluiten op die bezwaren heeft genomen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het begrip samenhangende besluiten, als bedoeld in artikel 8:41, eerste lid, van de Awb, niet ziet op een verzameling gelijkluidende, doch op zichzelf staande besluiten, als hier aan de orde. Het feit dat [appellante] het beroep tegen die besluiten bij één geschrift heeft ingesteld leidt niet tot de conclusie dat die besluiten daarom samenhangend zijn. Het feit dat de besluiten gelijkluidend zijn, leidt evenmin tot die conclusie. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het afzonderlijke besluiten op bezwaar, genomen op afzonderlijke bezwaarschriften naar aanleiding van afzonderlijke besluiten in primo, verzoeken en beschikkingen betreft. De rechtbank heeft dan ook terecht voor iedere zaak afzonderlijk griffierecht geheven. Nu [appellante] die griffierechten in de onderhavige zaken niet heeft voldaan en niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan [appellante] redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest, heeft de rechtbank de beroepen terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover daarbij de beroepen van [appellante] niet-ontvankelijk zijn verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011
176-598.