201100554/1/H2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellante D] (hierna: [appellant] en anderen), allen wonend te 's-Hertogenbosch,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 december 2010 in zaak nr. 08/1558 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 5 september 2007 heeft het college aan [vergunninghouder] een sloopvergunning verleend.
Bij besluit van 18 maart 2008 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, is verschenen.
2.1. Op 6 augustus 2007 heeft [vergunninghouder] een aanvraag ingediend om een sloopvergunning als bedoeld in artikel 12 van de Monumentenverordening van de gemeente 's-Hertogenbosch 2002 (hierna: de Monumentenverordening) voor het gedeeltelijk slopen van een scheidingsmuur op het perceel nabij de Achterstraat 5 te Engelen, kadastraal bekend gemeente 's-Hertogenbosch, sectie R, nummer 649 (hierna: het perceel) ten behoeve van het realiseren van een doorgang naar het achtergelegen pad ter ontsluiting van zijn perceel aan de Graaf van Solmsweg 69a, te Engelen.
Bij besluit van 5 september 2007, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 18 maart 2008, heeft het college de gevraagde vergunning verleend.
2.2. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat [vergunninghouder] geen belang heeft bij de onderhavige aanvraag om een sloopvergunning. Zij voeren daartoe - mede onder verwijzing naar een door hen aan de gemeente verzonden brief van 30 december 2010 - aan dat het plan van [vergunninghouder] om een uitweg te realiseren nimmer kan worden verwezenlijkt. [vergunninghouder] is geen eigenaar van het deel van de scheidingsmuur en hij kan daarvan, gelet op de gedane toezeggingen van de gemeente, vervat in de brief van 1 augustus 2005, te weten dat zij slechts bereid is tot verkoop van het perceel indien de scheidingsmuur wordt behouden, geen eigenaar worden. De gemeente zou bij verkoop van de scheidingsmuur in strijd handelen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aldus [appellant] en anderen.
2.2.1. De Afdeling stelt voorop dat de aanvrager van een sloopvergunning in beginsel belang heeft bij een besluit op die aanvraag. Dit is slechts anders, indien komt vast te staan dat het plan waarvoor de vergunning was aangevraagd, nimmer kan worden verwezenlijkt. Hiervan is niet gebleken. Dat [vergunninghouder] niet de eigenaar is van het desbetreffende deel van het perceel waarop de scheidingsmuur zich bevindt, betekent niet dat uitgesloten is dat [vergunninghouder] de eigendom van het perceel waarop de muur staat, kan verkrijgen. Niet is gebleken dat een ander dan de gemeente de eigendom heeft. Het college heeft ter zitting bevestigd dat de gemeente bereid is om de eigendom van het perceel aan [vergunninghouder] over te dragen.
In de brief van 1 augustus 2005 heeft de gemeente medegedeeld dat zij bereid is tot verkoop daarvan, onder vestiging van een erfdienstbaarheid, inhoudende dat, onder meer, de aanwezige muur moet worden geduld en gehandhaafd. Het college heeft ter zitting bevestigd dat de gemeente tot een gewijzigd inzicht is gekomen en thans niet langer de voorwaarde stelt dat de muur wordt behouden, zodat [vergunninghouder] het plan kan verwezenlijken. Dat de gemeente bij verkoop in strijd zou handelen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur - wat daar verder van zij - maakt niet dat [vergunninghouder] alsnog de eigendom van het perceel kan verkrijgen en een deel van de muur kan slopen. Voor zover [appellant] en anderen zich op het standpunt stellen, dat de gemeente bij verkoop zonder de desbetreffende voorwaarde onrechtmatig handelt jegens hen, kan dit standpunt in een procedure bij de civiele rechter aan de orde te worden gesteld.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011