201011632/1/H2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Hengevelde, gemeente Hof van Twente,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 20 oktober 2010 in zaak nr. 09/1029 in het geding tussen:
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie; hierna de minister) en de staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris).
Bij besluit van 14 mei 2009 heeft de minister, mede namens de staatssecretaris, voor zover hier van belang, het verzoek van [appellant] om rangschikking onder de Natuurschoonwet 1928 (hierna: de Nsw) van twee onroerende zaken, nabij landgoed "'t Lintel", afgewezen.
Bij besluit van 17 augustus 2009 hebben de minister en de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2010, verzonden op 21 oktober 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 1 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 december 2010.
De minister en de staatssecretaris hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Teixeira, advocaat te Utrecht, en J.E.J. Trebbe, als rentmeester werkzaam bij Eelerwoude, en de minister en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F. Hoppel, werkzaam bij het ministerie van Financiën, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Nsw wordt onder landgoed verstaan: een in Nederland gelegen, geheel of gedeeltelijk met natuurterreinen, bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende, opstallen voorkomen - voor zover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is.
Ingevolge die aanhef en onder b verstaat deze wet onder eigenaar: 1°. de eigenaar van een onroerende zaak die niet is bezwaard met het beperkt recht van vruchtgebruik of, behoudens in gevallen als bedoeld in het derde lid, dat van erfpacht;
2°. de vruchtgebruiker of, behoudens in gevallen als bedoeld in het derde lid, de erfpachter.
Ingevolge het tweede lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld inzake de voorwaarden waaraan een onroerende zaak moet voldoen om te kunnen worden aangemerkt als een landgoed. Die voorwaarden betreffen:
a. de oppervlakte van de onroerende zaak, waarbij mede in aanmerking kan worden genomen de oppervlakte van één aangrenzende onroerende zaak die als een landgoed is aangemerkt of gelijktijdig met de eerstgenoemde onroerende zaak als een landgoed wordt aangemerkt, indien tussen de beide onroerende zaken een nauwe historische band bestaat;
d. de wijze en de aard van de bebouwing;
e. het soort gebruik dat van de terreinen en de opstallen wordt gemaakt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 (hierna: het RNw) dient een onroerende zaak te voldoen aan de volgende voorwaarden om als een landgoed te kunnen worden aangemerkt:
a. de oppervlakte van de onroerende zaak bedraagt ten minste 5 ha;
b. terreinen en wateren behorende tot de onroerende zaak vormen een aaneengesloten gebied;
Ingevolge het derde lid worden de terreinen en wateren behorende tot een onroerende zaak mede als een aaneengesloten gebied aangemerkt, indien:
a. de terreinen en wateren gescheiden worden door:
2°. verharde wegen niet breder dan 5 m,
3°. waterlopen niet breder dan 25 m, of
4°. niet-geëlektrificeerde enkelsporen; of
b. de terreinen en wateren gescheiden worden door een weg, dijk, spoorweg of waterloop, voor zover er een landschappelijke of functionele samenhang is tussen de terreinen en deze samenhang herkenbaar aanwezig is, of voor zover er een nauwe historische band bestaat tussen de terreinen.
2.2. Bij besluit van 30 juni 2008 is landgoed "'t Lintel", bestaande uit het perceel, kadastraal bekend gemeente Ambt Delden, sectie K, nr. 328 (hierna: 't Lintel), per 5 december 2007 aangemerkt als landgoed in de zin van artikel 1 van de Nsw. Voormeld perceel is eigendom van [appellant] en kent een grootte van ruim 6 ha.
Op 30 mei 2008 heeft [appellant] verzocht twee percelen toe te voegen aan de rangschikking van 't Lintel, te weten het perceel, kadastraal bekend gemeente Ambt Delden, sectie K, nr. 715, ter grootte van ruim 4 ha en 10 are, dat hem in eigendom toebehoort, en het perceel, kadastraal bekend gemeente Ambt Delden, sectie K, nr. 1615, ter grootte van ongeveer 19 are, dat hij in erfpacht heeft verkregen. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 mei 2009 is dit verzoek afgewezen, omdat, kort gezegd, deze percelen geen aaneengesloten geheel vormen met 't Lintel.
Perceel K715 en 't Lintel grenzen niet aan elkaar. Tussen deze percelen ligt een kavelpad, dat voor een groot deel in erfpacht is uitgegeven aan [appellant], zijnde perceel K1615. Een deel van het kavelpad - circa 13 m - ligt op percelen die niet in eigendom zijn van [appellant] en evenmin aan hem in erfpacht zijn uitgegeven. Dit betreft het terrein tussen het perceel K1615 en 't Lintel en dat behoort tot de percelen, kadastraal bekend, gemeente Ambt Delden, sectie K, nrs. 323 en 1206. Op deze tussenliggende percelen rust ten behoeve van 't Lintel een erfdienstbaarheid van weg van en naar perceel K715.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet perceel K1615 heeft beoordeeld aan de hand van het bepaalde in de Nsw en het RNw. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat, gelet op artikel 2, derde lid, aanhef en onder b, van het RNw, de percelen K715 en K1615 voor rangschikking in aanmerking komen.
2.3.1. De rechtbank heeft overwogen dat het stuk grond dat ligt tussen perceel K1615 en 't Lintel niet kan worden aangemerkt als een (scheidings)weg in de zin van artikel 2, derde lid, van het RNw, omdat dit leidt tot het te ver oprekken van het begrip "weg", zoals bedoeld in die bepaling. Anders dan [appellant] betoogt, ziet deze overweging dus niet op het hele kavelpad.
De rechtbank heeft terecht perceel K1615 beoordeeld aan de hand van het bepaalde in de Nsw en het RNw. Het kavelpad, voor zover gelegen op de percelen K323 en K1206, vormt een verbinding tussen perceel K1615 en het 't Lintel en doorsnijdt niet enige onroerende zaak van [appellant]. De percelen K715 en K1615 vormen derhalve geen aaneengesloten gebied met 't Lintel. Anders dan [appellant] betoogt, biedt deze bepaling geen ruimte voor een andere uitleg. De rechtbank is op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de toetsingscriteria in het RNw in strijd zijn met het doel en de strekking van de Nsw. Het doel van de Nsw is door middel van fiscale faciliteiten te stimuleren dat eigenaren van onroerende zaken die als landgoed in de zin van de Nsw zijn aangemerkt, het landgoed in stand houden waardoor een bijdrage aan het natuurschoon wordt geleverd. In de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Natuurschoonwet 1928 en van de Wet op de vermogensbelasting 1964, Kamerstukken II, 1986/87, 20 089, nr. 3, blz. 8, is het voornemen vermeld in het RNw te bepalen dat aangaande de oppervlakte van het onroerend goed in het algemeen de eis van minimaal 5 aaneengesloten ha wordt gesteld en dat op het vereiste dat een landgoed een aaneengesloten oppervlakte dient te vormen, een uitzondering wordt gemaakt indien het onroerend goed wordt doorsneden door openbare wegen of waterlopen. In de artikelen 2 en 3 van het RNw, is aan dit voornemen invulling gegeven. Gelet op de inhoud van die bepalingen kan niet worden staande gehouden dat die invulling in strijd is met het doel en de strekking van de Nsw.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011