201101476/1/H4.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de provincie Noord-Holland,
2. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
3. [appellante sub 3 A], [appellant sub 3 B], [appellant sub 3 C] en [appellant sub 3 D] (hierna: [appellante sub 3] en anderen),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 januari 2011 in de zaken nrs. 09-3718 en 09-3719 in het geding tussen:
[appellante sub 3] en anderen
Bij besluit van 4 juni 2009 heeft het college aan de provincie vrijstelling verleend voor de aanleg van twee nieuwe aansluitingen van de N201 op de Rijksweg A4, inclusief verbindingswegen (deelproject "N201, aansluitingen A4") tussen de Kruisweg in De Hoek en de Bennebroekerweg.
Bij besluit van eveneens 4 juni 2009 heeft het college aan de provincie aanlegvergunning verleend voor de aanleg van deze aansluitingen.
Bij uitspraak van 12 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellante sub 3] en anderen mede namens de [maatschap] tegen de besluiten van 4 juni 2009 ingestelde beroepen, voor zover ingediend door [appellante sub 3] en de maatschap, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige gegrond verklaard en de besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de provincie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2011, het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2011, en [appellante sub 3] en anderen mede namens de maatschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2011, hoger beroep ingesteld. [appellante sub 3] en anderen hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 22 maart 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2011, waar de provincie, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, het college, vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra, werkzaam bij de gemeente, en [appellante sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door mr. F. Spijker, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting is het hoger beroep, voor zover ingediend door de maatschap, ingetrokken.
2.2. [appellante sub 3] en anderen betogen terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante sub 3] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij de onderscheiden besluiten van 4 juni 2009, omdat [appellante sub 3] eigenaar is van een deel van de gronden waarop het project is voorzien. Dit leidt echter niet tot het ermee beoogde doel. Gelet op het feit dat [appellante sub 3] en anderen louter als eigenaar van deze gronden hoger beroep hebben ingesteld en zij deze gronden op 21 januari 2011 aan de provincie in eigendom hebben overgedragen, hebben zij thans geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel over hun hoger beroep.
2.3. Het hoger beroep van [appellante sub 3] en anderen is niet-ontvankelijk.
2.4. De provincie en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat ten behoeve van de vrijstelling een milieu-effectrapportage (mer) had moeten worden uitgevoerd. Zij voeren hiertoe aan dat het tracé van de N201 is vastgelegd in de streekplanherziening N201/Aalsmeer en de streekplanuitwerking N201 A4 Haarlemmermeer (hierna: de streekplanherziening- en uitwerking) en dat in het kader van de vaststelling daarvan in 2002 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland reeds een mer is opgesteld. De rechtbank heeft volgens de provincie en het college dan ook miskend dat ingevolge onderdeel C, categorie 1.2 of 1.5 van de Bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: het Besluit m.e.r. 1994) de plicht tot het maken van een mer reeds was uitgewerkt.
2.4.1. Bij besluit van 4 juni 2009 is vrijstelling verleend krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.
Ingevolge het derde lid, worden terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a, de categorieën van besluiten aangewezen bij de voorbereiding waarvan een milieu-effectrapport moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 7.27, eerste lid, neemt het bevoegd gezag een krachtens artikel 7.2, derde lid, of 7.6, derde lid, aangewezen besluit niet dan nadat toepassing is gegeven aan de artikelen 7.12 tot en met 7.26.
Ingevolge de Bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. 1994 (hierna: de Bijlage), onderdeel A, eerste artikel, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt in deze bijlage onder plan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verstaan: een plan als bedoeld in artikel 10, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, alsmede voor zover het plan, bedoeld in artikel 10, wordt genoemd in kolom 4 van de onderdelen C onderscheidenlijk onderdeel D: een vrijstelling als bedoeld in artikel 17, eerste lid, 19, eerste, tweede of derde lid, en 40, eerste lid, van die wet.
Ingevolge onderdeel C, categorie 1.2, kolom 4, is in geval van de aanleg van een autosnelweg of autoweg, niet zijnde een hoofdweg, het maken van een milieu-effectrapportage verplicht voor besluiten betreffende de vaststelling van het tracé door het provinciaal bestuur of het gemeentebestuur dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wanneer dat het tracé bepaalt.
Ingevolge onderdeel C, categorie 1.5, kolom 4, voor zover thans van belang, is in geval van de wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg, niet zijnde een hoofdweg, het maken van een milieu-effectrapportage verplicht voor besluiten betreffende de vaststelling van het tracé door het provinciaal bestuur of het gemeentebestuur dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wanneer dat het tracé bepaalt.
2.4.2. Niet in geschil is dat het tracé van de N201 is vastgelegd in de streekplanherziening en -uitwerking, dat deze geen concrete beleidsbeslissing bevatten en dat de in dit kader gemaakte mer daarom niet aan een rechterlijke toets onderworpen is geweest.
Voorts kan in het midden blijven of de aanleg van de aansluitingen van de N201 op Rijksweg A4, inclusief verbindingswegen, een activiteit is die valt onder categorie 1.2 - waarvan het college bij het nemen van de besluiten van 4 juni 2009 is uitgegaan - of onder categorie 1.5 - waarvan de rechtbank is uitgegaan - van onderdeel C van de Bijlage, omdat in beide gevallen blijkens kolom 4 het maken van een mer verplicht is.
2.4.3. De rechtbank heeft aan de vernietiging van de besluiten van 4 juni 2009 de uitleg van het overgangsrecht van artikel II van het Besluit van 16 augustus 2006 tot wijziging van het Besluit m.e.r. 1994 (Stb. 2006, 388) (hierna: het Wijzigingsbesluit) ten grondslag gelegd, zoals de rechtbank die uitleg heeft afgeleid uit de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2009 in zaak nr.
200800347/1.
2.4.4. Vóór de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit, voor zover thans van belang, bevatte onderdeel C van de Bijlage drie kolommen, waarvan in de tweede de activiteiten en in de derde de besluiten werden vermeld ten aanzien waarvan het maken van een mer verplicht was. Bij de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit is aan onderdeel C van de Bijlage een nieuwe derde kolom toegevoegd, waardoor thans in kolom 4 de besluiten zijn vermeld ten aanzien waarvan het maken van een mer verplicht is.
2.4.5. Genoemde uitspraak van 21 januari 2009 betreft een goedkeuringsbesluit van een vastgesteld bestemmingsplan dat de bouw van 1.100 woningen mogelijk maakt en waarop categorie 11.1 van onderdeel C van de Bijlage van toepassing is. Voorts was, zoals kan worden afgeleid uit die uitspraak, de desbetreffende locatie al eerder als woningbouwlocatie aangewezen in een concrete beleidsbeslissing die was opgenomen in een streekplanherziening, in het kader waarvan reeds een mer was gemaakt. In die uitspraak heeft de Afdeling, aan de hand van artikel II van het Wijzigingsbesluit, de toelichting daarop en gelet op de eerdere streekplanherziening waarvoor reeds een mer was uitgevoerd, geoordeeld dat het desbetreffende bestemmingsplan niet diende te worden aangemerkt als het eerste besluit dat voorziet in een deel van de mer-plichtige activiteit en dat er derhalve geen verplichting meer bestond voor dit plan een mer uit te voeren.
Volgens de rechtbank is artikel II van het Wijzigingsbesluit eveneens op de onderhavige situatie van toepassing, maar kan de in de uitspraak van 21 januari 2009 gegeven uitleg in dit geval niet worden gevolgd, zodat het vrijstellingsbesluit van 4 juni 2009 dient te worden aangemerkt als eerste besluit dat voorziet in de aanleg van de N201 en is daarvoor ten onrechte geen mer gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de streekplanherziening en -uitwerking niet als eerste besluit worden aangemerkt, omdat deze geen concrete beleidsbeslissing bevatten en de beoordeling van de milieueffecten daarvan in de in dat kader uitgevoerde mer destijds niet aan een rechterlijke toets konden worden onderworpen.
2.4.6. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat in dit geval niet, zoals in de uitspraak van 21 januari 2009, onderdeel C, categorie 11.1, van de Bijlage van toepassing is, maar categorie 1.2 of 1.5.
Vóór de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit was ingevolge onderdeel C van de Bijlage, voor zowel categorie 1.2, kolom 3, als categorie 1.5, kolom 3, voor zover thans van belang, het maken van een mer verplicht ten aanzien van een besluit, inhoudende de vaststelling van het tracé of plan door het provinciaal bestuur dan wel van het ruimtelijk plan, wanneer dat als eerste in de mogelijke aanleg voorziet. Met de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit is deze bepaling naar kolom 4 verplaatst, maar heeft er inhoudelijk geen wijziging plaatsgevonden. Dit is anders dan in geval van categorie 11.1, waar als gevolg van de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit de mer-plicht is verschoven van het ruimtelijk plan dat als eerste in de mogelijke bouw van woningen voorzag naar het bestemmingsplan.
In dit geval gold derhalve vóór de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit de vaststelling van het tracé van de N201 door het provinciaal bestuur als het mer-plichtige besluit. Zoals hiervoor onder 2.4.2 is overwogen, is dat tracé vastgelegd in de streekplanherziening en -uitwerking van september 2002 en is in dat kader reeds een mer uitgevoerd. Ten tijde van het vrijstellingsbesluit van 4 juni 2009 was derhalve reeds voldaan aan de verplichting als bedoeld in onderdeel C, categorie 1.2 of 1.5, vierde kolom, van de Bijlage, zodat het overgangsrecht als bedoeld in artikel II van het Wijzigingsbesluit niet van toepassing is. Dat de in het kader van de streekplanherziening en -uitwerking gemaakte mer niet aan een rechterlijke toets is onderworpen, doet daar niet aan af, nu - zoals kan worden afgeleid uit de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2001 in zaak nr. 200000447/1 (aangehecht) - de gestelde ondeugdelijkheid van dat mer in de onderhavige procedure aan de orde kan worden gesteld en ook is gesteld.
De betogen van de provincie en het college slagen.
2.5. De hoger beroepen van de provincie en het college zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover door hun aangevallen.
2.6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante sub 3] en anderen niet-ontvankelijk verklaren, nu zij, gelet op het in overweging 2.2 overwogene eveneens geen belang meer hebben bij een inhoudelijk oordeel over hun beroep bij de rechtbank.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 3 A], [appellant sub 3 B], [appellant sub 3 C] en [appellant sub 3 D] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de hoger beroepen van de provincie Noord-Holland en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 januari 2011 in de zaken nrs. 09-3718 en 09-3719, voor zover door de provincie Noord-Holland en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer aangevallen;
IV. verklaart de door [appellante sub 3 A], [appellant sub 3 B], [appellant sub 3 C] en [appellant sub 3 D] tegen de besluiten van 4 juni 2009 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Heijninck
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011