ECLI:NL:RVS:2011:BR4640

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201101226/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en ontheffing voor garage en veranda in Hilversum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van [appellant] tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Hilversum ongegrond werd verklaard. Het college had op 14 april 2009 ontheffing en een reguliere bouwvergunning verleend voor het vergroten van de garage en het maken van een overkapte veranda en fietsenberging bij een woonhuis op het perceel [locatie] te Hilversum. Het hoger beroep werd ingesteld door [appellant] op 25 januari 2011, na de uitspraak van de rechtbank op 23 december 2010.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 juli 2011. Tijdens de zitting zijn zowel [appellant] als [vergunninghouder] vertegenwoordigd door hun advocaten. De Raad heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college op grond van artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften ontheffing heeft verleend. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd was met de planvoorschriften, en voerde aan dat de uitbreiding van de garage de maximale toegestane diepte van het hoofdgebouw overschrijdt.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het bouwplan betrekking had op twee bijgebouwen en niet op een uitbreiding van het hoofdgebouw. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de overschrijding van de bouwhoogte met 70 cm binnen de toegestane marges viel en dat het college geen onderzoek naar lichtverlies hoefde uit te voeren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201101226/1/H1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Hilversum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2010 in zaak nr. 09/5660 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2009 heeft het college ontheffing en reguliere bouwvergunning aan [vergunninghouder] verleend ten behoeve van het vergroten van de garage en het maken van een overkapte veranda en fietsenberging bij het woonhuis op het perceel [locatie] te Hilversum (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[vergunninghouder] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. de Boorder, advocaat te Den Haag, en [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J.J. Slump, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het gerealiseerde bouwplan voorziet in het vergroten van de garage en het maken van een overkapte veranda en fietsenberging bij het woonhuis.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bonairelaan e.o." (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "woondoeleinden (W)".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "woondoeleinden" bestemd voor het wonen.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, onder f, aanhef en onder 1, mag op de gronden met de aanwijzing * de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder bedragen dan 5.00 m.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, onder g, aanhef en onder 1, mag op de gronden met de aanwijzing * de afstand van een hoofdgebouw tot de achterste perceelgrens niet minder bedragen dan 10.00 m.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, onder j, mag de diepte van hoofdgebouwen inclusief aangebouwde woonruimte niet meer bedragen dan 15.00 m.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, onder m, mag de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer bedragen dan 4.50 m.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het plan voor het afwijken van voorgeschreven maten ten aanzien van bouwhoogte met ten hoogste 1.00 m.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, mogen de onder het eerste lid genoemde vrijstellingen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het plan en aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Ingevolge artikel 1, onder 8, worden onder een bijgebouw vrijstaande of aangebouwde gebouwen verstaan, die een gebruikseenheid vormen met en dienstbaar zijn aan een hoofdgebouw, zoals huishoudelijke berg- en of werkruimten en garageboxen.
2.3. Het bouwplan is wat de bouwhoogte betreft in strijd met het bestemmingsplan. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, ontheffing verleend.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 6, vierde lid, onder j, van de planvoorschriften. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan niet voorziet in het realiseren van een bijgebouw, maar in het vergroten van de woonruimte, nu de inpandige garage met zolder en de veranda via de woning bereikbaar zijn en de veranda voorts een woonbestemming heeft. Bovendien is geen sprake van ondergeschiktheid aan het hoofdgebouw dan wel een apart gebouw, aldus [appellant]. Hij stelt voorts dat door het bouwplan de maximale toegestane diepte van het hoofdgebouw groter zal zijn dan 15 m.
2.4.1. Gelet op artikel 1, onder 8, van de planvoorschriften moet een bijgebouw een gebruikseenheid vormen met en dienstbaar zijn aan een woning. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit betekent dat een bijgebouw functioneel en bouwkundig ondergeschikt moet zijn aan het hoofdgebouw. Het hoofdgebouw in deze zaak is de woning.
Garages en werkruimte zijn in voormelde bepaling met name genoemd. Blijkens de aanvraag en de daarbij behorende tekening heeft de garage geen woonfunctie. Ter zitting heeft [vergunninghouder] onweersproken verklaard dat de garage voor het stallen van onder meer fietsen wordt gebruikt en de zolder boven de garage als berging. Dat voor de bestaande garage tezamen met de woning in het verleden één bouwvergunning is verleend en de garage vanuit de woning bereikbaar is, leidt niet tot het oordeel dat de garage reeds hierom niet ondergeschikt is aan de woning. De veranda is aan de garage gebouwd en bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Niet aannemelijk is gemaakt dat de veranda als woonruimte wordt gebruikt.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan ziet op het realiseren van twee bijgebouwen.
Nu geen sprake is van een uitbreiding van het hoofdgebouw met woonruimten, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet gebleken is van strijd met artikel 6, vierde lid, onder j, van de planvoorschriften.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met artikel 6, vierde lid, onder f en g, van de planvoorschriften. Daartoe voert hij aan dat alle gebouwen, hoofdgebouwen of bijgebouwen, volgens het bestemmingsplan op een minimale afstand tot de erfgrens dienen te worden gebouwd.
2.5.1. Zoals hiervoor onder 2.4.1. is overwogen, voorziet het bouwplan niet in de uitbreiding van het hoofdgebouw maar in twee bijgebouwen. Nu artikel 6, vierde lid, onder f en g, van de planvoorschriften betrekking heeft op hoofdgebouwen en niet op bijgebouwen, is hetgeen daarin is bepaald, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, niet van toepassing.
Het betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt tenslotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de belangenafweging onzorgvuldig is, nu het college geen onderzoek heeft verricht naar het lichtverlies op zijn perceel. Hij voert daartoe aan dat door de overschrijding van de maximale bouwhoogte in combinatie met de enorme omvang van de uitbreiding onacceptabel lichtverlies ontstaat.
2.6.1. Het bouwplan overschrijdt de maximaal toegestane bouwhoogte met 70 cm. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat deze overschrijding binnen de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften vermelde voorwaarde van overschrijding met maximaal 1 m blijft. Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat gelet op de plaatselijke situatie, zoals ter zitting aan de hand van foto's toegelicht, een overschrijding van 70 cm gering is. Zo bezien kon het college het verrichten van een onderzoek naar lichtverlies achterwege laten en aan het belang bij realisering van het bouwplan in redelijkheid meer gewicht toekennen dan aan het belang van [appellant]. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht overwogen dat het college het standpunt heeft mogen innemen, dat de overschrijding met 70 cm geen onevenredige afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van het perceel van [appellant].
Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011
374-712.