ECLI:NL:RVS:2011:BR4638

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100263/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor huisvesting door college van burgemeester en wethouders van Wageningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Wageningen. De aanvraag werd afgewezen op 13 januari 2010, waarna het college het bezwaar van [appellante] op 27 april 2010 ongegrond verklaarde. De rechtbank Arnhem bevestigde deze beslissing op 25 november 2010. [appellante] stelde dat zij dringend behoefte had aan een andere woning vanwege een geweldsincident met haar achterbuurvrouw, wat leidde tot psychische klachten. De Hulpverlening Gelderland Midden (HGM) adviseerde echter dat er geen medische of sociale noodzaak was voor een urgentieverklaring, en het college volgde dit advies. Tijdens de zitting op 20 juli 2011 werd [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. L.T.G. van Engelen, en het college door S.H. Tjalsma. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet voldoende had aangetoond dat zij uitsluitend in Wageningen moest wonen en dat zij niet had geprobeerd om haar huisvestingsprobleem op te lossen in andere gemeenten. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201100263/1/H3.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Opheusden, gemeente Neder-Betuwe,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 november 2010 in zaak nr. 10/2117 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wageningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2010 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 27 april 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.T.G. van Engelen, advocaat te Wageningen, en het college, vertegenwoordigd door S.H. Tjalsma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 19 van de Huisvestingsverordening WERV - Wageningen (hierna: de Huisvestingsverordening) stelt het college van burgemeester en wethouders een urgentieregeling vast waarin nadere regels worden gesteld voor het verlenen van een urgentie huisvesting.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, kan een woningzoekende, indien hij dringend behoefte heeft aan (andere) woonruimte, het college van burgemeester en wethouders verzoeken hem/haar een urgentieverklaring voor huisvesting te verlenen.
Ingevolge het tweede lid bepaalt de urgentiecommissie aan de hand van de urgentieregeling of een woningzoekende als urgent wordt aangemerkt.
Ingevolge artikel 38, voor zover thans van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
2.1.1. Ter uitvoering van artikel 19 van de Huisvestingsverordening is de Urgentieregeling WERV (hierna: de Urgentieregeling) vastgesteld.
In onderdeel A van de Urgentieregeling is vermeld dat het verkrijgen van een urgentieverklaring mogelijk is:
1) voor alle toegelaten woningzoekenden in de gemeente Wageningen, Ede, Rhenen of Veenendaal;
2) die in een acute noodsituatie verkeren;
3) én waarvoor binnen zes maanden alternatieve huisvestingsmogelijkheden ontbreken.
Volgens de Urgentieregeling gaat de urgentiecommissie bij het vaststellen van de acute noodsituatie uit van de feitelijke omstandigheden. De eigen verantwoordelijkheid van de urgentievrager wordt nadrukkelijk meegewogen en wordt nagetrokken aan de hand van de door de woningzoekende ondernomen acties. Toegelaten woningzoekenden met een woongelegenheid gelegen buiten de regio moeten daarnaast aan kunnen tonen dat er stappen zijn ondernomen om het ontstane huisvestingsprobleem op te lossen in de gemeente dan wel de regio waar de aanvrager laatstelijk woonachtig was. Naast zelfstandige woonruimte worden kamerbewoning, al dan niet tijdelijke inwoning bij derden en dergelijke onder alternatieve huisvestingsmogelijkheden begrepen.
In de Urgentieregeling is in onderdeel B vermeld dat door de urgentiecommissie voorrang op passende woonruimte kan worden verleend op één van de volgende woninggerelateerde indicaties:
a. Medisch: medische geïndiceerden zijn woningzoekenden die in verband met een geobjectiveerde medische aandoening permanent ernstige hinder, belemmering of verslechtering ondervinden in combinatie met de huidige woonsituatie.
b. Sociaal: sociaal geïndiceerden zijn woningzoekenden die in verband met psychosociale problemen permanent ernstige hinder, belemmering of verslechtering ondervinden in combinatie met de huidige woonsituatie.
(…).
2.2. [appellante] beschikte over zelfstandige woonruimte aan de Fazantstraat te Opheusden. Deze woning heeft zij verlaten nadat op 24 augustus 2008 een geweldsincident plaatsvond met haar achterbuurvrouw. Op 24 september 2009 heeft [appellante] een urgentieaanvraag ingediend voor een eengezinswoning. [appellante] was ten tijde van deze aanvraag ongeveer een jaar woonachtig bij haar moeder eveneens in Opheusden.
2.3. Ter beoordeling van de aanvraag om een urgentieverklaring is advies gevraagd aan Hulpverlening Gelderland Midden (hierna: HGM). In haar advies van 1 januari 2010 overweegt de HGM-arts dat de door [appellante] ontwikkelde psychische klachten als gevolg van het incident op 24 augustus 2008 en de aanhoudende bedreigingen van de achterbuurvrouw in verband staan met de woonsituatie aan de Fazantstraat. De HGM-arts wijst daarbij op de brief van de Gelderse Roos, vestiging Veluwe Vallei, van 19 oktober 2009, waarin is vermeld dat de behandeling van [appellante] is gericht op het verwerken van angst rondom de aanhoudende bedreiging. De HGM-arts overweegt verder dat [appellante] weliswaar klachten heeft ten gevolge van de inwoning bij haar moeder, maar dat deze klachten een verhuizing op korte termijn niet noodzakelijk maken. Verder wordt kamerbewoning voor [appellante] als een adequate voorziening beschouwd. De HGM-arts concludeert dat er geen medische of sociale indicatie is voor het verlenen van een urgentieverklaring. Ook acht de arts geen medische dan wel sociale noodzaak aanwezig voor huisvesting in Wageningen. Op grond van het advies van de HGM-arts heeft het college de aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen. Volgens het college doen zich hier geen feiten of omstandigheden voor die het toepassen van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
Naar aanleiding van het door [appellante] gemaakte bezwaar heeft de HGM-arts een nader advies uitgebracht. In het advies van 23 maart 2010 handhaaft de arts haar eerdere conclusies. Daarbij heeft zij betrokken de brief van de Gelderse Roos, vestiging Veluwe Vallei, van 1 maart 2010. Het college heeft zich op basis van de adviezen van de HGM-arts op het standpunt gesteld dat [appellante] niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring ten behoeve van zelfstandige woonruimte, omdat geen reden is om aan te nemen dat er een noodzaak is voor [appellante] om uitsluitend in Wageningen te wonen.
2.4. [appellante] betoogt dat een andere woning in Opheusden dan wel in een van de andere kernen van de gemeente Neder-Betuwe geen oplossing biedt voor de angsten die zij ervaart. Zij stelt zich op het standpunt dat zij zich in deze plaatsen niet veilig kan vestigen, omdat daar familieleden van haar voormalige achterbuurvrouw woonachtig zijn en deze persoon vanwege haar werkzaamheden als postbesteller regelmatig in deze plaatsen komt. Gelet op de medische gegevens en een schrijven van 22 oktober 2009 afkomstig van haar toenmalige advocate heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij haar standpunt niet met concrete gegevens heeft toegelicht. [appellante] betoogt verder dat haar ten onrechte wordt tegengeworpen dat zij de procedure inzake een contact- en straatverbod tegen haar voormalige achterbuurvrouw niet heeft doorgezet. Zij verwijst in dat kader naar voormeld schrijven van 22 oktober 2009, waarin haar toenmalige advocate stelt dat een contact- en straatverbod geen zin had nu niet duidelijk was waar [appellante] zou gaan wonen. Verder heeft de politie haar geadviseerd de aangifte niet te handhaven om escalatie te voorkomen. Voorts stelt [appellante] dat het vinden van passende woonruimte in de gemeente Neder-Betuwe voor haar geen mogelijkheid is, aangezien haar aanvraag om een urgentieverklaring voor woonruimte in deze gemeente is afgewezen. Tevens is, gelet op de bijzonder belastende situatie waarin zij zich al zo lang bevindt, ten onrechte haar beroep op de hardheidsclausule afgewezen, aldus [appellante].
2.4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor [appellante] geen medische of sociale noodzaak aanwezig is om uitsluitend in de gemeente Wageningen te wonen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking mogen nemen dat uit het advies van de HGM-arts van 1 januari 2010 niet kan worden afgeleid dat [appellante] vanwege de angsten die zij ervaart uitsluitend is aangewezen op woonruimte in Wageningen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij zijn beoordeling heeft mogen meewegen dat [appellante] niet heeft getracht haar huisvestingsprobleem op te lossen door woonruimte te zoeken in een van de andere kernen van de gemeente Neder-Betuwe dan wel in een andere gemeente dan Wageningen. Dat het vinden van passende woonruimte in de gemeente Neder-Betuwe voor [appellante] geen mogelijkheid is, aangezien haar aanvraag om een urgentieverklaring voor woonruimte in deze gemeente is afgewezen, doet hieraan niet af, omdat [appellante] deze aanvraag eerst heeft ingediend na de aangevallen uitspraak. Dit betoog faalt ook omdat het aan [appellante] zelf is om actie te ondernemen woonruimte te vinden in die gemeente dan wel in Wageningen of een andere gemeente. Ten aanzien van het standpunt van [appellante] dat zij zich in Opheusden of een van de andere kernen van de gemeente Neder-Betuwe niet veilig kan vestigen, omdat daar familieleden van haar voormalige achterbuurvrouw woonachtig zijn en deze persoon vanwege haar werkzaamheden als postbesteller regelmatig in deze plaatsen komt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellante] dit standpunt niet met concrete gegevens heeft toegelicht.
De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een procedure inzake een contact- en straatverbod tegen haar voormalige achterbuurvrouw niet haalbaar is en daarom geen soelaas zou kunnen bieden. Het betoog van [appellante] dat het niet doorzetten van de procedure haar niet kan worden tegengeworpen, faalt, omdat de redenen die haar toenmalige advocate in een schrijven van 22 oktober 2009 daarvoor heeft gegeven, aan dit oordeel niet afdoen. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is gebleken van omstandigheden die voor het college aanleiding hadden moeten zijn om de hardheidsclausule toe te passen. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, kan geen grond worden gevonden voor een ander oordeel. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011
97-597.