ECLI:NL:RVS:2011:BR4636

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100092/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de Belastingdienst de huurtoeslag voor het jaar 2007 op nihil heeft vastgesteld en de eerder uitbetaalde voorschotten van € 2.128,00 heeft teruggevorderd. De Belastingdienst heeft op 3 juni 2009 besloten dat [appellante] geen recht had op huurtoeslag, omdat zij in 2006 voordeel uit sparen en beleggen had, wat haar recht op huurtoeslag voor 2007 beïnvloedde. Dit besluit werd door de rechtbank op 29 november 2010 bevestigd, waarna [appellante] hoger beroep instelde bij de Raad van State op 4 januari 2011.

De Raad van State overweegt dat volgens de Wet op de huurtoeslag het recht op huurtoeslag afhankelijk is van de draagkracht van de huurder en diens vermogen. De wet stelt dat als er voordeel uit sparen en beleggen is, er geen recht op huurtoeslag bestaat. [appellante] betoogde dat zij haar vermogen gebruikte voor haar levensonderhoud en dat de rente haar enige inkomsten waren in 2007, maar de Raad van State oordeelt dat dit niet leidt tot een ander oordeel. De wet is duidelijk en er is geen lacune die in haar voordeel kan worden geïnterpreteerd.

Daarnaast verwierp de Raad van State het beroep van [appellante] op het gelijkheidsbeginsel, omdat de tegemoetkoming die zij aanhaalde, verstrekt was op basis van een andere regeling door een ander bestuursorgaan. Ook het betoog dat de rechtbank haar beroepschrift in twee procedures had gesplitst, werd verworpen, omdat de Belastingdienst per jaar moet beoordelen of er recht op huurtoeslag is. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201100092/1/H2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 november 2010 in zaak nr. 10-2269 in het geding tussen:
[appellante]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2009 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellante] voor het jaar 2007 vastgesteld op nihil alsmede de aan haar uitbetaalde voorschotten huurtoeslag voor dat jaar teruggevorderd ten bedrage van € 2.128,00.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 10 mei 2011 en 3 mei 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), zoals deze gold ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, bestaat, indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende of zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstellingen bedoeld in afdeling 5.3 en 5.3A van die wet.
2.2. Niet in geschil is dat [appellante] in het jaar 2006 voordeel had uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Awir. De Belastingdienst heeft zich bij het besluit op bezwaar van 13 januari 2011 dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] gelet hierop niet in aanmerking komt voor huurtoeslag over dat jaar. Het betoog van [appellante] dat zij haar vermogen gebruikt om in haar levensonderhoud te voorzien en dat de daarover genoten rente in 2007 in dat jaar haar enige inkomsten zijn geweest, kan niet tot een ander oordeel leiden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 juli 2010, zaak nr.
200909538/1/H2) volgt uit artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag niet dat recht bestaat op huurtoeslag, indien wordt ingeteerd op het vermogen. Aangezien de Awir uitdrukkelijk regelt dat in het geval een aanvrager om huurtoeslag in een jaar voordeel uit sparen en beleggen heeft deze op die toeslag geen aanspraak heeft kan, anders dan [appellante] betoogt op dit punt niet worden gesproken van een lacune in de wet.
2.3. Het beroep dat [appellante], onder verwijzing naar de aan voormalig minister Herfkens uitgekeerde tegemoetkoming in haar woonlasten in het kader van haar werkzaamheden voor de Verenigde Naties, doet op het gelijkheidsbeginsel, kan niet slagen. Aangezien die tegemoetkoming is verstrekt op grondslag van een andere regeling en door een ander bestuursorgaan dan de Belastingdienst is geen sprake van gelijke gevallen.
2.4. [appellante] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank haar beroepschrift dat betrekking had op zowel de huurtoeslag over 2006 als op de huurtoeslag over 2007 in twee procedures heeft gesplitst en van haar tweemaal griffierecht heeft geheven. Gegeven dat de Belastingdienst per jaar dat [appellante] aanspraak maakt op huurtoeslag afzonderlijk, aan de hand van de voor dat jaar geldende omstandigheden dient te beoordelen of zij daarvoor in aanmerking komt, zijn de op die jaren betrekking hebbende besluiten geen samenhangende besluiten als bedoeld in artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht waarvoor slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011
47.