201100795/1/H2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de inwoners van Dommelen-Zuid, wonend te Valkenswaard (hierna: de inwoners),
2. [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b], wonend te [woonplaats] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. de stichting Stichting Belangenplatform de Malpie e.o., gevestigd te Valkenswaard (hierna: de stichting),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 december 2010 in zaken nrs. 09/5392, 09/5415, 09/5418, 09/5420 en 09/5435 in het geding tussen:
1. [partijen], gevestigd te [woonplaats],
2. de inwoners,
3. [appellant sub 2],
4. de stichting,
5. het college van burgemeester en wethouders van Someren
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Bij besluit van 22 september 2009 heeft het college van gedeputeerde staten (hierna: het college) het natuurbeheerplan van Noord-Brabant vastgesteld.
Bij uitspraak van 6 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door de stichting en de inwoners daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard en het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 2], de stichting en de inwoners bij onderscheiden brieven, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2011, waar een van de inwoners, [inwoner], alsmede [appellant sub 2a] in persoon, [appellant sub 2b], vertegenwoordigd door [appellant sub 2a] voornoemd, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.A.M. van het Veer-Damen, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. Het natuurbeheerplan van Noord-Brabant is de opvolger van de natuurgebiedplannen en het beheersgebiedplan van Noord-Brabant, die in 2002 zijn vastgesteld en voor het laatst in 2008 zijn gewijzigd. Het natuurbeheerplan omschrijft gebiedsgericht het kwaliteitsstreefbeeld voor bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden binnen Noord-Brabant en vormt de basis voor de realisering van de ecologische hoofdstructuur en het gesubsidieerde natuurbeheer in de provincie. Ook geeft het natuurbeheerplan inzicht in de mogelijkheden voor het gesubsidieerde agrarische natuur- en landschapsbeheer in de provincie.
Het hoger beroep van de stichting
2.2. De rechtbank heeft het beroep van de stichting niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij, gelet op haar statutaire doelstelling, niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 22 september 2009.
2.3. De stichting betoogt dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3.1. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
De statutaire doelstelling van de stichting luidt aldus:
"De stichting stelt zich ten doel:
1. Het toegankelijk houden van het buitengebied van de gemeente Valkenswaard en omgeving.
2. Het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de meest uitgebreide zin genomen."
De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de toegankelijkheid van het buitengebied van de gemeente Valkenswaard door het besluit van 22 september 2009 in het geding is. Nu de stichting dit oordeel niet heeft bestreden, gaat de Afdeling daarvan uit. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat bij voornoemd besluit niet een algemeen of collectief belang is betrokken dat de stichting krachtens haar statutaire doelstelling in het bijzonder behartigt.
2.4. Het hoger beroep van de stichting is ongegrond.
Het hoger beroep van de inwoners
2.5. De rechtbank heeft het beroep van de inwoners niet-ontvankelijk verklaard, omdat uit de door [appellant sub 2] overgelegde machtiging niet blijkt dat hij bevoegd is namens de inwoners beroep in te stellen tegen het besluit van 22 september 2009.
2.6. De inwoners betogen dat de rechtbank hun beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.6.1. [appellant sub 2] heeft bij zijn beroepschrift, dat hij mede namens de inwoners heeft ingediend, een in zeer algemene bewoordingen opgestelde machtiging overgelegd, waaruit niet blijkt dat hij gemachtigd is het desbetreffende beroep namens de inwoners in te stellen. De rechtbank heeft evenwel het beroep van de inwoners niet op die grond niet-ontvankelijk kunnen verklaren, reeds omdat uit het dossier niet is gebleken dat zij [appellant sub 2] heeft gevraagd zijn bevoegdheid namens de inwoners op te treden alsnog aan te tonen en dat zij hem in staat heeft gesteld het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn. De niet-ontvankelijkverklaring is derhalve in strijd met artikel 6:6, tweede lid, van de Awb.
2.7. Het hoger beroep van de inwoners is gegrond. De Afdeling zal het beroep van de inwoners tezamen met het hoger beroep van [appellant sub 2] behandelen, nu de gronden van het hoger beroep en het beroep inhoudelijk overeenstemmen.
Het hoger beroep van [appellant sub 2]
2.8. [appellant sub 2] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hij zich op het standpunt heeft gesteld dat de meandering van "de Keersop" moet worden hersteld, terwijl hij heeft aangevoerd dat de meandering van "de Blauwe Loop" moet worden hersteld. De rechtbank is uitgegaan van het water nabij het perceel kadastraal bekend sectie [.] nr. […], zoals op de kadastrale kaart [….] is aangegeven. Dit is het water dat [appellant sub 2] in zijn beroepschrift heeft vermeld. Dat de rechtbank daarbij de aanduiding "de Keersop" heeft gebruikt, waarnaar [appellant sub 2] blijkens het proces-verbaal ter zitting heeft verwezen, maakt niet dat moet worden geoordeeld dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken.
2.9. [appellant sub 2] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat het college in de nota van zienswijzen gemotiveerd op de door [appellant sub 2] ingebrachte zienswijzen is ingegaan, heeft miskend dat het college ten onrechte bepaalde onderdelen van zijn zienswijzen buiten behandeling heeft gelaten omdat deze volgens het college betrekking hebben op de provinciale Verordening ruimte. Hij betoogt tevens dat de rechtbank heeft miskend dat het natuurbeheerplan nog niet mocht worden vastgesteld, omdat voor het gebied waarop het natuurbeheerplan betrekking heeft reconstructieplannen en plannen in het kader van Natura 2000 in procedure zijn, nieuwe of herziene bestemmingsplannen worden voorbereid of in procedure zijn en een wijziging van de Verordening ruimte is voorzien. Deze besluiten zijn volgens [appellant sub 2] voor de inhoud van het natuurbeheerplan van belang en moeten, nadat zij in rechte onaantastbaar zijn geworden, in het natuurbeheerplan worden verwerkt voordat dit wordt vastgesteld. Hij voert aan dat zolang de voormelde besluiten nog in procedure zijn, onduidelijk is welke rechten er voor zijn percelen gelden. Hierdoor leidt het natuurbeheerplan volgens [appellant sub 2] tot rechtsonzekerheid, omdat niet duidelijk is of en waarvoor hij subsidie kan aanvragen.
2.9.1. Dit betoog faalt evenzeer. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college voldoende is ingegaan op de zienswijze van [appellant sub 2]. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college in reactie op de zienswijze van [appellant sub 2] terecht heeft gesteld, dat een aanpassing van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur bij de behandeling van de Verordening Ruimte aan de orde zal komen en dat een eventuele wijziging van de Verordening Ruimte tot een aanpassing van het natuurbeheerplan kan leiden. Verder bestaat er geen rechtsregel op grond waarvan moet worden geoordeeld dat een natuurbeheerplan eerst kan worden vastgesteld nadat de door [appellant sub 2] bedoelde besluiten zijn genomen of in rechte onaantastbaar zijn geworden. Van het college kan ook niet worden gevergd dat het met de vaststelling van het natuurbeheerplan zou wachten op de afronding van de door [appellant sub 2] bedoelde procedures. Zoals het college in zijn besluit heeft aangegeven, maakte de introductie van een nieuw subsidiestelsel voor natuur en landschapbeheer de vaststelling van het natuurbeheerplan noodzakelijk. Het college heeft in de reactie op de zienswijze van [appellant sub 2] verder vermeld dat het natuurbeheerplan periodiek, minimaal een keer per jaar, wordt geactualiseerd. Derhalve bestaat ook geen noodzaak andere procedures af te wachten. Dit leidt, anders dan [appellant sub 2] betoogt, ook niet tot rechtsonzekerheid wat betreft de subsidieverlening, nu het natuurbeheerplan en de toepasselijke subsidieregeling bepalend zijn voor de subsidieverlening. Voorts is ter zitting van de zijde van het college vermeld dat, anders dan [appellant sub 2] heeft gesteld, de begrenzing van natuur in het natuurbeheerplan aansluit bij bestemmingen in bestaande bestemmingsplannen.
2.10. Voor zover [appellant sub 2] in zijn hoger beroepschrift heeft volstaan met verwijzing naar zijn zienswijze en bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden, geeft hij niet aan om welke redenen hij meent dat het college een onjuiste besluit heeft genomen of de rechtbank een onjuiste uitspraak heeft gedaan. Reeds daarom kan die enkele verwijzing niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.11. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Nu het beroep van de inwoners inhoudelijk op dezelfde gronden berust en de rechtbank die gronden terecht en op goede gronden heeft verworpen, is het ook door de inwoners bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
2.12. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank het beroep van de inwoners niet-ontvankelijk heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de inwoners tegen het besluit van het college van 22 september 2009 ongegrond verklaren.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de inwoners van Dommelen-Zuid gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 december 2010 in zaken nrs. 09/5392, 09/5415, 09/5418, 09/5420 en 09/5435, voor zover de rechtbank het beroep van de inwoners van Dommelen-Zuid niet-ontvankelijk heeft verklaard;
III. verklaart het door de inwoners Dommelen-Zuid bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan de Inwoners van Dommelen-Zuid het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Oranje
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011