ECLI:NL:RVS:2011:BR4609

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011428/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeristisch verhuren van pand in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem op 10 november 2009 een besluit genomen waarbij [appellante] werd gelast het toeristisch verhuren van haar pand te staken. Dit besluit werd onderbouwd met een dwangsom. [Appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 23 maart 2010. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Maastricht, die op 15 oktober 2010 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van het college vernietigde. Het college ging in hoger beroep bij de Raad van State, waar de zaak op 1 juli 2011 werd behandeld.

De Raad van State oordeelde dat het gebruik van het pand voor toeristisch verhuur in strijd was met het bestemmingsplan "Buitengebied Gulpen-Wittem". De Raad stelde vast dat het bestemmingsplan geen definitie bevatte van "wonen", maar dat de context van de planvoorschriften voldoende duidelijkheid bood. Het bestemmingsplan maakte een onderscheid tussen "Wonen - Cultuur en ontspanning" en "Recreatie-Verblijfsrecreatie", waarbij de laatste specifiek bedoeld was voor verblijfsrecreatieve voorzieningen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het gebruik van het pand voor toeristisch verhuur niet onder de bestemming "wonen" viel.

Daarnaast betoogde [appellante] dat de rechtbank het college ten onrechte niet had veroordeeld in de proceskosten voor de juridische kosten die zij had gemaakt. De Raad van State oordeelde echter dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat ze als onderdeel van de kosten voor rechtsbijstand werden beschouwd. Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het hoger beroep ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201011428/1/H1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Beutenaken, gemeente Gulpen-Wittem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 oktober 2010 in zaak nr. 10/624 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast het toeristisch verhuren van het pand op het perceel [locatie] te [plaats], sectie E, perceelsnummer 89 te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 23 maart 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 maart 2010 vernietigd, het besluit van 10 november 2009 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 december 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2011, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Abbas, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover hier van belang, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Gulpen-Wittem" rust op het perceel de bestemming "Wonen - Cultuur en ontspanning" en de nadere aanduiding "karakteristiek bebouwing".
Ingevolge artikel 25.1 van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen - Cultuur en ontspanning" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen, (...)
(…)
waarbij monumentale en karakteristieke gebouwen mede gebruikt mogen worden voor:
f. verblijfsrecreatieve doeleinden met daaraan ondergeschikt;(…)
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van het pand in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert zij aan dat onder "wonen" als bedoeld in artikel 25.1, aanhef en onder a, het toeristisch verhuren van het pand valt.
2.2.1. Het bestemmingsplan bevat geen definitie van het begrip "wonen", zoals bedoeld in artikel 25.1, aanhef en onder a van de planvoorschriften. Deze voorschriften, in onderlinge samenhang bezien met de plankaart, bieden echter voldoende duidelijkheid dat hier onder niet gebruik voor verblijfsrecreatieve doeleinden valt. Immers uit de toevoeging in artikel 25.1, aanhef en onder f dat onder meer karakteristieke gebouwen mede gebruikt mogen worden voor verblijfsrecreatieve doeleinden, valt af te leiden dat het begrip wonen als bedoeld onder a niet ook verblijfsrecreatieve doeleinden omvat. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat het bestemmingsplan onderscheid maakt tussen "Wonen - Cultuur en ontspanning" en "Recreatie-Verblijfsrecreatie". De gronden waarop laatstgenoemde bestemming rust zijn bestemd voor verblijfsrecreatieve voorzieningen. Voormeld onderscheid maakt dat er een specifieke bestemming bestaat voor uitsluitend verblijfsrecreatieve voorzieningen. De rechtbank is derhalve terecht tot de conclusie gekomen dat het gebruik van het pand in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
2.3. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank het college ten onrechte niet in de proceskosten heeft veroordeeld voor wat betreft de gemaakte kosten van de door haar ingeschakelde juridische deskundige voor het beroep bij de rechtbank.
2.3.1. De door [appellante] opgegeven kosten bestaan volgens de door haar ter zitting gegeven toelichting uit het inwinnen van juridisch advies. Deze kosten moeten worden geacht te zijn begrepen in de kosten voor het door een derde verlenen van beroepsmatige rechtsbijstand die niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet hierop en het feit dat [appellante] zelf de proceshandelingen heeft verricht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de opgevoerde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011
414-712.