ECLI:NL:RVS:2011:BR4599

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009386/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor gedeeltelijk dempen van een zwetsloot in Smilde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin het beroep van de appellant tegen een besluit van het dagelijks bestuur van waterschap Noorderzijlvest ongegrond werd verklaard. Het dagelijks bestuur had op 6 november 2008 ontheffing verleend voor het gedeeltelijk dempen en verruimen van een zwetsloot aan een locatie in Smilde. De appellant, wonend in Smilde, was het niet eens met deze ontheffing en had bezwaar gemaakt, dat door het dagelijks bestuur ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde dit besluit op 20 juli 2010, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 juni 2011, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling en het dagelijks bestuur door mr. J.J. Feunekes en H. van Oosten. De Raad overwoog dat het dagelijks bestuur bij de verlening van de ontheffing de relevante beleidsregels had gevolgd en dat er geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding waren aangetoond. De appellant had betoogd dat de feitelijke situatie niet voldeed aan de aan de ontheffing verbonden voorschriften, maar de Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur voldoende kennis had vergaard over de relevante feiten en dat de besluitvorming voldoende gemotiveerd was.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.

Uitspraak

201009386/1/H2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Smilde, gemeente Midden-Drenthe,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 juli 2010 in zaak nr. 09/1225 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Noorderzijlvest.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2008 heeft het dagelijks bestuur aan [vergunninghouder] ontheffing verleend voor het gedeeltelijk dempen en verruimen van een zwetsloot aan [locatie] te Smilde.
Bij besluit van 2 december 2009, verzonden op 8 februari 2010, heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juli 2010, verzonden op 18 augustus 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 oktober 2010.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2011, waar [appellant] vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.J. Feunekes en H. van Oosten, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], in persoon, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 21, aanhef en onder a, van de ten tijde hier van belang geldende Keur waterschap Noorderzijlvest 2000 (hierna: de Keur) is het verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen.
Ingevolge die aanhef en onder b is het verboden wateren en nieuwe wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen.
Ingevolge die aanhef en onder f, ten eerste, is het verboden binnen kernzones en beschermingszones in de bodem te graven.
Ingevolge die aanhef en onder f, ten tweede, is het verboden binnen kernzones en beschermingszones werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan het dagelijks bestuur van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kunnen ter bescherming van de bij de waterstaatstaken betrokken belangen aan een ontheffing voorschriften worden verbonden.
2.1.1. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om ontheffing van de Keur te verlenen hanteert het college beleidsregels, die zijn neergelegd in het Ontheffingenbeleid waterschap Noorderzijlvest, in werking getreden op 2 november 2005 (hierna: het Ontheffingenbeleid).
In deel 1, Algemene toelichting, van het Ontheffingenbeleid is bepaald dat indien de aangevraagde werken geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding hebben, een ontheffing niet mag worden geweigerd. Voorts is hierin bepaald dat als er wel nadelige gevolgen zijn, steeds in het individuele geval een belangenafweging moet worden gemaakt, waarbij moet worden beoordeeld of de nadelige gevolgen kunnen worden voorkomen door het stellen van voorschriften. Pas als nadelige gevolgen niet kunnen worden voorkomen en/of gemitigeerd door het verbinden van voorschriften aan de ontheffing is er volgens het Ontheffingenbeleid grond deze te weigeren.
In deel 2, Ontheffingen van de Keur, is in paragraaf 2.2 met betrekking tot dempingen van wateren en ruimte voor berging bepaald dat hierbij het compensatieprincipe wordt gehanteerd, hetgeen betekent dat de vermindering van berging door het dempen van watergangen niet wordt toegestaan, tenzij deze in hetzelfde peilgebied wordt gecompenseerd.
2.2. Bij het na bezwaar gehandhaafde besluit van 6 november 2008 heeft het dagelijks bestuur de door [vergunninghouder] op 21 augustus 2008 aangevraagde ontheffing, die dient ter legalisering van de feitelijke situatie, verleend. Op het gedempte gedeelte van de zwetsloot heeft [wederpartij] in 2005 een keermuur opgericht, welke deel uitmaakt van een sleufsilo.
2.3. [appellant] heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat het dagelijks bestuur bij de belangenafweging tevens rekening had moeten houden met zijn zuiver privaatrechtelijke belangen, ingetrokken.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur geen ontheffing had mogen verlenen voor het gedeeltelijk dempen van de zwetsloot, omdat de feitelijke situatie niet voldoet aan het aan de ontheffing verbonden voorschrift A.1 en op voorhand vaststond dat dit niet zou kunnen worden nageleefd. Op grond van dit voorschrift mag de bodembreedte van de zwetsloot ter plaatse van de keermuur met maximaal de helft zijn versmald ten opzichte van de bestaande bodembreedte.
2.4.1. Het dagelijks bestuur heeft in het besluit op bezwaar van 2 december 2009 toegelicht dat de bedoeling van dit voorschift is te waarborgen dat voldoende watervoerend profiel in de sloot overblijft om een verstoring van de waterhuishouding te voorkomen. Voorts heeft het vastgesteld dat de huidige situatie daarmee in overeenstemming is, omdat het verlies aan afwaterend en bergend vermogen dat het gevolg is van de demping, is gecompenseerd door het opnieuw graven dan wel aanleggen van andere wateren binnen hetzelfde peilgebied.
Het dagelijks bestuur heeft, zoals ter zitting is uiteengezet, voordat de ontheffing is verleend, op basis van een visuele inspectie van de zwetsloot vastgesteld dat de feitelijke situatie voldeed aan voorschrift A.1. Voorts heeft het toegelicht dat de zwetsloot een kronkelend profiel kende, waardoor bezwaarlijk kon worden gemeten of precies over de gehele lengte van de sloot kan worden voldaan aan dit voorschrift.
Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat het dagelijks bestuur, alvorens tot ontheffingverlening over te gaan en daaraan dit voorschrift te verbinden, onvoldoende kennis omtrent de relevante feiten heeft vergaard of de besluitvorming heeft voorzien van een onvoldoende motivering. Het betoog faalt.
2.5. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid tot het verlenen van de ontheffing heeft kunnen besluiten.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011
18-710.