ECLI:NL:RVS:2011:BR4591

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100407/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor wijziging van rijksmonument in Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2010, waarin het beroep tegen de weigering van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum om een vergunning te verlenen op grond van de Monumentenwet 1988 ongegrond werd verklaard. Het dagelijks bestuur had op 19 mei 2009 geweigerd om vergunning te verlenen voor het veranderen van een rijksmonument, gelegen aan [locatie] te Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de vergunning terecht was, omdat de bouwwerkzaamheden die [appellant] had uitgevoerd zonder vergunning, in strijd waren met de Monumentenwet.

[appellant] stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de intrekking van het besluit van 19 mei 2009 door het dagelijks bestuur op 23 december 2009, waarbij vergunning werd verleend voor een gewijzigd bouwplan, niet van invloed was op de eerdere weigering. Ook betoogde hij dat het advies van de monumentencommissie, dat aan de afwijzing ten grondslag lag, niet correct was toegepast. De rechtbank had volgens hem niet voldoende rekening gehouden met de aanwezigheid van stalen elementen in het pand, die volgens hem niet wezensvreemd waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het advies van de monumentencommissie niet gebrekkig was en dat het dagelijks bestuur dit advies aan de afwijzing mocht ten grondslag leggen. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde, omdat de door [appellant] genoemde gevallen niet gelijk te stellen waren aan zijn situatie. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201100407/1/H2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 1 december 2010 in zaak nr. 09/2892 in het geding tussen:
[appellant] en [wederpartij]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum (hierna: het dagelijks bestuur).
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan [appellant] krachtens de Monumentenwet 1988 vergunning te verlenen voor het veranderen van het gebouw [locatie] te Amsterdam (hierna: het pand).
Bij uitspraak van 1 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 februari 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2011, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.L. Brinks, werkzaam in dienst van het stadsdeel, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, zoals die luidde ten tijde van belang, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning:
a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 12 wordt een aanvraag om vergunning, als bedoeld in artikel 11, ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, voor zover thans van belang, beslist het college van burgemeester en wethouders omtrent die aanvraag.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de bevoegdheden om op een aanvraag, als hier aan de orde, te besluiten, overgedragen aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
2.2. Het pand is een rijksmonument. [appellant] heeft hierin bouwwerkzaamheden laten verrichten, zonder dat hiervoor krachtens de Monumentenwet 1988 vergunning was verleend. Deze werkzaamheden betreffen onder meer de vervanging van balklagen op de tweede en derde verdieping, alsmede een in stalen balken uitgevoerde trapraveling. Ter legalisering hiervan heeft hij de afgewezen aanvraag ingediend. De afwijzing is gebaseerd op een advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de monumentencommissie) van 18 maart 2009 dat een trapraveling met stalen balken en dwars geplaatste houten balken wezensvreemd is aan het pand en in plaats daarvan een traditionele raveling aangebracht dient te worden.
2.3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de intrekking van het besluit van 19 mei 2009 door het dagelijks bestuur bij besluit van 23 december 2009 meebrengt dat de weigering niet terecht was. Bij dat laatste besluit is vergunning verleend naar aanleiding van een gewijzigd bouwplan.
2.4. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur het advies van de monumentencommissie niet aan de afwijzing ten grondslag heeft mogen leggen. Anders dan [appellant] stelt, heeft de monumentencommissie in dit advies niet zozeer het gebruik van enige stalen constructie in het pand afgekeurd, doch zich gekeerd tegen de in de aanvraag voorziene toepassing daarvan. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde, waaronder dat het gebruik van staal niet wezensvreemd is aan het pand, gelet op de Rietveldpui en andere aanwezige stalen elementen, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het advies van de monumentencommissie naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het dagelijks bestuur het niet aan het besluit van 19 mei 2009 ten grondslag heeft mogen leggen.
2.5. Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur met de weigering het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, faalt ook. Wat betreft de door [appellant] vermelde gevallen, Keizersgracht 735 en 754, gaat het niet om gelijke of gelijk te stellen gevallen, waarin het dagelijks bestuur vergunning heeft verleend bij toepassing van een stalen constructie.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011
18-710.